ECLI:NL:CRVB:2022:986
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van een bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juli 2020. De zaak betreft een bestuurlijke boete die is opgelegd aan appellanten wegens het niet naleven van de inlichtingenverplichting. Appellanten hebben niet kunnen aantonen dat hen de schending van deze verplichting niet of verminderd kan worden verweten. De inlichtingenverplichting houdt in dat zij verplicht zijn om verblijf in het buitenland te melden bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de schending van de inlichtingenverplichting niet in geschil is en dat er sprake is van recidive. Appellanten hebben aangevoerd dat zij geen intentie hadden om inlichtingen te verzwijgen en dat zij niet opzettelijk hebben gehandeld om benadeling te veroorzaken. De Raad oordeelt echter dat het appellanten redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat hun verblijf in het buitenland invloed kan hebben op hun recht op bijstand. De Raad concludeert dat de verwijtbaarheid vaststaat en dat het niet melden van het verblijf in het buitenland volledig aan appellanten kan worden toegerekend.
Daarom bevestigt de Centrale Raad van Beroep de eerder opgelegde boete door het college, en oordeelt dat deze boete evenredig is. Het hoger beroep van appellanten slaagt niet, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.