ECLI:NL:CRVB:2022:986

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
20/2740-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juli 2020. De zaak betreft een bestuurlijke boete die is opgelegd aan appellanten wegens het niet naleven van de inlichtingenverplichting. Appellanten hebben niet kunnen aantonen dat hen de schending van deze verplichting niet of verminderd kan worden verweten. De inlichtingenverplichting houdt in dat zij verplicht zijn om verblijf in het buitenland te melden bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de schending van de inlichtingenverplichting niet in geschil is en dat er sprake is van recidive. Appellanten hebben aangevoerd dat zij geen intentie hadden om inlichtingen te verzwijgen en dat zij niet opzettelijk hebben gehandeld om benadeling te veroorzaken. De Raad oordeelt echter dat het appellanten redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat hun verblijf in het buitenland invloed kan hebben op hun recht op bijstand. De Raad concludeert dat de verwijtbaarheid vaststaat en dat het niet melden van het verblijf in het buitenland volledig aan appellanten kan worden toegerekend.

Daarom bevestigt de Centrale Raad van Beroep de eerder opgelegde boete door het college, en oordeelt dat deze boete evenredig is. Het hoger beroep van appellanten slaagt niet, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

20.2740-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juli 2020, 20/1441 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 26 april 2022
Zitting heeft: K.M.P. Jacobs
Griffier: B. van Dijk
Namens appellanten heeft mr. M. Gümüs, advocaat, via videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.T. Krabbenborg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
In deze zaak ligt een boete voor. Die vloeit voort uit een schending van de inlichtingenverplichting, inhoudende dat appellanten te lang hebben verbleven in het buitenland, zonder dat verblijf in het buitenland te melden bij het college.
De schending van de inlichtingenverplichting is niet in geschil. In geschil is ook niet dat daarbij sprake is van recidive. Appellanten voeren aan dat het hun niet of verminderd kan worden verweten dat zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden. Zij hebben namelijk niet de intentie gehad om inlichtingen te verzwijgen en om op die wijze te zorgen voor benadeling. Deze grond slaagt niet. Het had appellanten redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de verblijven in het buitenland van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Daarmee staat de verwijtbaarheid vast. Dat appellanten het vergeten waren door te geven komt voor hun rekening en het niet melden is dan ook volledig te verwijten. Het college moet dan een boete opleggen en de opgelegde boete is evenredig.
Het hoger beroep slaagt dus niet en daarom is er ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. van Dijk (getekend) K.M.P. Jacobs