ECLI:NL:CRVB:2022:983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
21/817 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond tegen niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2022 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep. De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 december 2020, waarin het beroep van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard. De gemachtigde van appellante, mr. J. Sprakel, heeft verzet aangetekend, stellende dat de uitspraak van de rechtbank pas op 12 februari 2021 op de juiste wijze bekend is gemaakt, waardoor de beroepstermijn pas op dat moment zou zijn gaan lopen.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank de uitspraak op 23 december 2020 op de voorgeschreven wijze heeft verzonden. Appellante heeft de uitspraak echter niet tijdig ontvangen door omstandigheden die niet aan haar toe te rekenen zijn. De gemachtigde van appellante heeft verklaard dat hij de uitspraak pas op 16 februari 2021 heeft ontvangen, maar heeft ervoor gekozen om niet pro forma hoger beroep in te stellen. De Raad oordeelt dat de termijn van twee weken voor het indienen van hoger beroep in dit geval redelijk is en dat de keuze van de gemachtigde om een gemotiveerd beroepschrift in te dienen geen uitzonderlijke omstandigheid vormt die een langere termijn rechtvaardigt.

Uiteindelijk heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard, omdat appellante niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was hoger beroep heeft ingesteld. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in deze zaak. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 april 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 april 2022
21/817 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 december 2020, 20/2767 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 2 november 2021 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellante heeft mr. J. Sprakel, advocaat, verzet gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzet is behandeld op de zitting van 10 maart 2022. Namens appellante is mr. Sprakel verschenen. Het college was niet aanwezig.

OVERWEGINGEN

De Raad heeft het hoger beroep van appellante in de uitspraak van 2 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat zij dat te laat heeft ingediend.
In verzet stelt de gemachtigde van appellante dat de aangevallen uitspraak door de rechtbank op 23 december 2020 per aangetekende post is verzonden en op 24 december 2020 voor de reguliere openingstijden van zijn kantoor, is aangeboden op zijn kantooradres. Er was op dat moment niemand aanwezig om het poststuk in ontvangst te nemen. Door PostNL is een afhaalbericht achtergelaten. Het werd al snel duidelijk dat het poststuk niet kon worden opgehaald op het in het afhaalbericht vermelde punt, omdat het ophaalpunt gesloten was. Voor de gemachtigde van appellant was niet te achterhalen van wie het poststuk afkomstig was. Een medewerker van zijn kantoor heeft telefonisch navraag gedaan bij PostNL en het advies was om te wachten tot het poststuk terug was gestuurd naar de verzender. Door de coronamaatregelen heeft het lang geduurd voor het poststuk weer aan de rechtbank was geretourneerd. De gemachtigde van appellante stelt dat de aangevallen uitspraak door de door de overheid ingestelde corona-beperkingen niet tijdig aan de gemachtigde is bezorgd. De aangevallen uitspraak is pas op 12 februari 2021 op de juiste wijze bekend gemaakt en pas op dit moment is de beroepstermijn gaan lopen, zo stelt gemachtigde. Met betrekking tot de in de uitspraak van de Raad van 2 november 2021 genoemde termijn van twee weken stelt de gemachtigde dat dit geen redelijke termijn is. Het stellen van deze rigide termijn leidt tot een onterechte inperking van het recht op een eerlijk proces voor zijn cliënte. De gemachtigde van appellante geeft verder aan dat hij gezien zijn drukke praktijk direct een gemotiveerd beroepschrift wil indienen en niet gelooft in het instellen van pro forma beroep.
Het college stelt dat in het geval een besluit, zoals in de onderhavige zaak, op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en de belanghebbende als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid het besluit pas later onder ogen heeft gekregen, in het algemeen een termijn van twee weken wordt gegund om alsnog bezwaar te maken of beroep in te stellen wil de termijnoverschrijding verschoonbaar zijn. Van een gemachtigde mag worden verwacht hiervan op de hoogte te zijn. Het college is van mening dat er geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden om van de termijn van twee weken af te wijken.
De Raad overweegt dat de rechtbank de aangevallen uitspraak met de aangetekende verzending op 23 december 2020 op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Appellante heeft de uitspraak als gevolg van een niet aan haar toe te rekenen omstandigheid niet ontvangen op een moment waarop zij nog binnen de gestelde termijn hoger beroep kon instellen. In gevallen als deze wordt van een betrokkene verwacht dat alsnog zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, na ontvangst van de uitspraak hoger beroep wordt ingesteld. Volgens vaste rechtspraak wordt in het algemeen een termijn van twee weken gegund om alsnog beroep in te stellen. In uitzonderlijke gevallen, kan een langere termijn worden geboden. De gemachtigde van appellante heeft verklaard dat hij de aangevallen uitspraak, nadat die door de rechtbank opnieuw is verzonden op 11 februari 2021, op 16 februari 2021 heeft ontvangen. Hij heeft er voor gekozen om niet direct na ontvangst (pro forma) hoger beroep in te stellen maar pas op 4 maart 2021 een gemotiveerd hogerberoepschrift in te dienen
.De Raad is van oordeel dat het beroep door de gemachtigde van appellante niet zo spoedig als mogelijk is ingesteld. Het gegeven dat de gemachtigde van appellante bij voorkeur geen pro forma hoger beroep instelt, maar zijn beroepschrift gelijk van gronden wil voorzien is een bewuste keuze en is geen uitzonderlijk geval waarvoor een langere termijn moet worden gegund. De Raad ziet hierin aanleiding het verzet ongegrond te verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) R. van der Heide