ECLI:NL:CRVB:2022:979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
17/4068 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschil over belastbaarheid van betrokkene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van betrokkene. Betrokkene, die als visual merchandiser werkte, meldde zich op 23 juli 2014 ziek met psychische klachten. Het Uwv had haar een ZW-uitkering toegekend, maar concludeerde later dat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Betrokkene ging hiertegen in beroep, en de rechtbank verklaarde haar beroepen gegrond, waarbij het Uwv werd opgedragen nieuwe besluiten te nemen. Het Uwv heeft vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, maar betrokkene was het hier niet mee eens en ging opnieuw in beroep.

De Raad heeft een onafhankelijke deskundige benoemd om de belastbaarheid van betrokkene te beoordelen. De deskundige concludeerde dat betrokkene meer beperkingen had dan eerder aangenomen, wat leidde tot een nieuwe FML. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor betrokkene. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 2323,- bedroegen.

Uitspraak

17.4068 ZW, 19/314 ZW

Datum uitspraak: 28 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 december 2016, 16/1149 en 16/1321 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft [naam] een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 1 oktober 2018 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en het hoger beroep ingetrokken.
Betrokkene heeft gereageerd op de nieuwe beslissing op bezwaar.
Het Uwv heeft daarop een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2020. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door de heer [naam].
Het onderzoek is na de zitting heropend. Raad heeft I.S. Hernandez-Dwarkasing (psychiater) als onafhankelijk deskundige (deskundige) benoemd. De deskundige heeft op 12 april 2021 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op het rapport gegeven.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam als visual merchandiser bij [werkgever] voor 35,54 uur per week toen zij zich op 23 juli 2014 ziekmeldde met psychische klachten. Haar dienstverband is op 31 juli 2015 geëindigd. Het Uwv heeft betrokkene een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts betrokkene gezien op het spreekuur van 16 september 2015. Deze arts heeft betrokkene belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 september 2015. Een arbeidsdeskundige heeft daarna vastgesteld dat betrokkene niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat betrokkene nog meer dan 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 2 oktober 2015 vastgesteld dat betrokkene met ingang van 3 augustus 2015 geen recht heeft op ziekengeld op grond van de ZW, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van 9 oktober 2015 heeft het Uwv een bedrag van € 2.847,15 bruto van betrokkene teruggevorderd.
1.2.
Het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 2 oktober 2015 heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen een FML van 8 februari 2016 en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 9 oktober 2015 heeft het Uwv bij besluit van 18 maart 2016 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van betrokkene tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en het Uwv opgedragen nieuwe besluiten op de bezwaren tegen de besluiten van 2 oktober 2015 en 9 oktober 2015 te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, geoordeeld dat appellant ten onrechte niet de uitlooptermijn van een maand als bedoeld in artikel 19aa, tweede lid, van de ZW, in acht heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de ZW-uitkering van 3 augustus 2015 tot en met 4 oktober 2015 niet onverschuldigd betaald aan betrokkene. De rechtbank heeft overwogen dat geen reden is om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep in de FML van 30 mei 2016 vastgestelde belastbaarheid en het aannemelijk geacht dat betrokkene de voor haar geselecteerde functies kan verrichten.
3.1.
Appellant heeft het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak beperkt tot het oordeel van de rechtbank over de uitlooptermijn. Hangende deze hoger beroepen heeft de Raad van 6 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1644) uitspraak gedaan over de uitlooptermijn van een maand als bedoeld in artikel 19aa, tweede lid, van de ZW. Naar aanleiding van deze uitspraak van de Raad heeft het Uwv op 1 oktober 2018 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 3) genomen. Daarbij is het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 2 oktober 2015 alsnog gegrond verklaard en bestreden besluit 1 gewijzigd in die zin dat aan betrokkene alsnog van 3 augustus 2015 tot 3 november 2015 een ZW-uitkering wordt toegekend en deze uitkering per 3 november 2015 wordt beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Aan dit besluit liggen rapporten van 28 augustus 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 5 september 2018 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Bij afzonderlijk besluit van eveneens 1 oktober 2018 is het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 9 oktober 2015 alsnog gegrond verklaard en is de terugvordering van € 2.847,15 herroepen.
3.2.
Betrokkene heeft te kennen gegeven het niet eens te zijn met bestreden besluit 3. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft betrokkene, in aanvulling op een eerder rapport van 29 april 2016, een nader rapport van 23 december 2018 van verzekeringsarts M. BemelmansBruns overgelegd.
3.3.
Het Uwv heeft hierop gereageerd met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Bestreden besluit 3 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, bij de beoordeling betrokken. Omdat het Uwv het hoger beroep heeft ingetrokken ligt alleen nog het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 3 ter beoordeling voor.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.3.
In geschil is de belastbaarheid van betrokkene op 3 november 2015 (datum in geding).
4.4.
Gelet op de in de beroepsprocedure ingebrachte medische stukken is twijfel ontstaan over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van betrokkene op de datum in geding. Om die reden heeft de Raad een psychiater als onafhankelijk deskundige benoemd.
4.5.
De deskundige heeft appellant onderzocht en het dossier en de relevante medische gegevens bestudeerd. De deskundige heeft in het uitgebrachte rapport geconcludeerd dat betrokkene op de datum in geding in verband met haar ASS meer beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren had dan de verzekeringsartsen van het Uwv tot dan toe hebben aangenomen. Uit zowel het rapport van Bemelmans als uit eigen onderzoek blijkt dat betrokkene namelijk ook is aangewezen op een vaste, bekende werkwijze (routine afhankelijk) en op werk waarbij zij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen. Betrokkene blijkt moeilijk de aandacht te kunnen houden bij het gesprek, omdat zij wordt afgeleid door omgevingsgeluiden. Daarnaast is kenmerkend voor een ASS dat er problemen zijn met veranderingen. Betrokkene houdt bij voorkeur hardnekkig vast aan routines en vaste werkwijzen, en zij bleek voorafgaande aan de ziekmelding ook al veel psychische klachten te hebben gekend door een gebrek aan duidelijkheid en structuur. De deskundige heeft het in dit geval geïndiceerd geacht zich ook uit te laten over een beperking in rubriek 3 van de FML. In navolging van Bemelmans acht de deskundige het voldoende aannemelijk dat betrokkene door de huidige problemen met prikkelhantering overgevoelig is voor zowel sociale als zintuiglijke prikkels, waardoor zij moet werken in een rustige ruimte zonder andere personen met afgebakende en duidelijk omschreven taken.
4.6.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de deskundige ten opzichte van de in beroep opgemaakte FML van 30 mei 2016 voorgestelde aanvullende beperkingen overgenomen en vastgelegd in een nieuwe FML van 11 augustus 2021.
4.8.
In wat betrokkene in reactie op het deskundigenrapport heeft aangevoerd, is geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Volgens betrokkene heeft de deskundige zich hier weliswaar niet over uitgesproken, maar biedt het deskundigenrapport voldoende aanknopingspunten om een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week aan te nemen, gelet op wat is vermeld onder het dagverhaal, het psychiatrisch onderzoek, de beschouwing en diagnostische overwegingen. Dit betoog van betrokkene slaagt niet. Dat de deskundige de vermoeidheidsklachten van betrokkene meerdere keren heeft benoemd is daartoe onvoldoende. Op de vraag op welke punten betrokkene meer beperkt is dan appellant heeft aangenomen, heeft de deskundige een urenbeperking niet genoemd. Bovendien heeft ook Bemelmans niet gesteld dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
4.9.
Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor betrokkene. De stelling van appellante dat de functies samensteller en productiemedewerker industrie niet geschikt zijn voor haar, omdat in deze functies met veel mensen tegelijk in dezelfde ruimte gewerkt wordt en dit type werkomgeving gepaard gaat met het nodige omgevingslawaai wat gezien de beperking voor het hanteren van prikkels niet passend is voor haar, slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft over beide functies informatie ingewonnen bij de arbeidsdeskundig analist. Voor de functie samensteller geldt dat weliswaar wordt gewerkt met tientallen mensen in een grote hal, maar de hal is onderverdeeld in straatjes en hoekjes en dergelijke, door iedereen wordt geconcentreerd gewerkt, de sfeer is heel rustig, er is weinig geloop, er is geen lawaai, er rijden in de buurt geen heftrucks bijvoorbeeld, er zijn weinig prikkels en er is weinig drukte. Wat betreft de functie productiemedewerker industrie is toegelicht dat de functionaris beschikt over een eigen werkplek met een eigen werktafel. De medewerkers van een groep kunnen elkaar wel zien, maar zijn op hun eigen werk gefocust. Er wordt niet echt heen en weer gelopen en de sfeer is rustig, wat ook noodzakelijk is in verband met de concentratie en accuratesse waarmee gewerkt moet worden. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan deze inzichtelijke toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.10.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.9 leiden tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat, mede gelet op artikel 8:118 van de Awb, appellant te veroordelen in de kosten van betrokkene voor de in hoger beroep verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- (2 punten) voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand. Daarnaast komt de vordering van betrokkene van de gemaakte kosten van € 805,- inclusief omzetbelasting in verband met de medische adviezen die zij heeft ingebracht, voor toewijzing in aanmerking. De totale proceskostenveroordeling bedraagt € 2323,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep tegen het besluit van 1 oktober 2018 ongegrond;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 2323,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.C.G. van Dijk