ECLI:NL:CRVB:2022:975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
21/3235 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschil over beperking voor ploegendienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die tot 1 februari 2019 als pakketbezorger werkte, meldde zich ziek met handklachten en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv beëindigde de uitkering per 6 maart 2020, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat er ten onrechte geen beperking voor ploegendienst was vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De Centrale Raad oordeelde dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 8 juni 2020 had uiteengezet dat appellant op 4 december 2019 geen spalk meer droeg en dat er geen duidelijke grond was voor een beperking voor ploegendiensten. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts en oordeelde dat appellant niet beperkt werd geacht voor werken in ploegendiensten. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3235 ZW

Datum uitspraak: 28 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2021, 20/4045 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.A. Adjiembaks, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft (via beeldbellen) plaatsgevonden op 31 maart 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Adjiembaks. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is tot 1 februari 2019 werkzaam geweest als pakketbezorger voor 34,94 uur per week. Daarna ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft zich vanuit de WW op 6 februari 2019 ziek gemeld met handklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op een spreekuur gezien. Deze arts heeft in zijn rapport van 5 december 2019 vastgesteld dat de linkerhand praktisch hersteld is, dat de rechter hand beperkt is op dig 2-3 en dat nog sprake is van een lichte zwelling rond deze vingers na een operatie in 2019. De verzekeringsarts heeft de beperkingen neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 december 2019. In die FML heeft hij naast beperkingen voor handgebruik (met name rechts) ook een beperking opgenomen voor werken in ploegendiensten.
1.3.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, heeft zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 82,18% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 16 januari 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van
6 maart 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.5.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 juni 2020 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen ten grondslag rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juni 2020 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
11 juni 2020. De verzekeringsarts heeft een herziene FML van 9 juni 2020 opgesteld waarin hij de door de primaire arts aangenomen beperking voor werken in ploegendiensten (item 6.4) heeft ingetrokken, omdat daarvoor geen duidelijke grond is.
1.6.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat hij niet afwijkt van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. De functie van administratief medewerker heeft hij als niet passend aangemerkt, omdat daarbij sprake is van repeterende hand- en vingerbewegingen met beide handen. De overige functies heeft hij als passend beoordeeld. Hij heeft op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 82,54% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Hij heeft overlegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de signaleringen in de geselecteerde functies toegelicht.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het medisch onderzoek is volgens de rechtbank zorgvuldig geweest. Dat de verzekeringsarts in bezwaar en beroep geen overleg met de primaire verzekeringsarts heeft gevoerd, maakt het onderzoek volgens de rechtbank niet onzorgvuldig omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep mocht uitgaan van zijn eigen expertise.
2.2.
Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleeft. Nu dit gebrek in beroep alsnog is hersteld, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de uitkomst van het medisch onderzoek onjuist te vinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 mei 2021 gemotiveerd gereageerd op de gestelde vragen door de rechtbank, waarin deze arts alsnog heeft toegelicht, waarom de beperking op het aspect ploegendiensten niet aan de orde is. Volgens hem was er ten tijde van de datum in geding sprake van een adequaat behandeld letsel van de linker- en rechterhand. Een beperking ten aanzien van ploegendiensten op grond van een verstoord slaappatroon kon volgens hem niet worden gezien. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd. Met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank dit gebrek gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant daardoor niet is benadeeld.
2.3.
Ook verder heeft de rechtbank niet getwijfeld aan de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 juni 2020, de brieven van de orthopeed van 14 februari 2019 en 15 februari 2019, de informatie van de Gipskamer van
4 november 2019 en 18 november 2019 en het afsprakenoverzicht van het Hand & Pols Centrum van 26 november 2019 in zijn beoordeling meegewogen. Deze arts heeft naar aanleiding van deze informatie brieven, een herziene FML opgesteld, meer beperkingen aangenomen ten aanzien van de handklachten en tevens beperkingen aangenomen ten aanzien van de rug-, been- en voetklachten. Het Uwv heeft verder in het verweerschrift afdoende gemotiveerd dat uit de medische stukken niet is gebleken dat er sprake is van verminderde beschikbaarheid. Appellant heeft geen medische stukken overlegd waaruit blijkt dat er meer beperkingen en een urenbeperking moesten worden aangenomen.
2.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 9 juni 2020, heeft de rechtbank geconcludeerd dat niet is gebleken dat appellant de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet zou kunnen vervullen. Daarbij is ook van belang dat de arbeidsdeskundige per geselecteerde functie bij signaleringen en mogelijke overschrijdingen heeft toegelicht waarom daarmee de medische belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij op de datum in geding slaapproblemen had als gevolg van enorme pijnklachten aan de handen waardoor hij beperkt is voor werken in ploegendiensten. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de primaire arts vanwege pijnklachten en behoefte aan structuur de beperking voor werken in ploegendiensten heeft vastgesteld. Zoals hij al eerder in beroep naar voren heeft gebracht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze beperking ten onrechte laten vervallen zonder daarbij overleg te voeren met de primaire verzekeringsarts. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de functies van besteller post/pakketten en parkeercontroleur niet voor hem geschikt zijn, omdat die een onregelmatig werkpatroon hebben waarbij in de voormiddag en namiddag moet worden gewerkt en bij de functie van parkeercontroleur daarnaast ook in het weekend moet worden gewerkt.
3.2.
Het Uwv heeft – onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juni 2021 – bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 6 maart 2020 terecht heeft beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het geding spitst zich toe op de vraag of het Uwv terecht geen beperking voor werken in ploegendiensten heeft vastgesteld.
4.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen beperking voor ploegendienst heeft gesteld. In zijn rapport van 8 juni 2020 heeft de verzekeringsarts uiteengezet dat appellant op 4 december 2019 geen spalk meer droeg, dat er toen een lichte zwelling was en dat er geen duidelijke grond voor een beperking voor ploegendiensten was. In aanvulling daarop heeft deze arts op 4 mei 2021 en 15 juni 2021 nogmaals benadrukt dat er op de datum in geding sprake was van adequaat behandeld letsel van beide handen, waarbij die weer in de normale stand waren teruggebracht en dat een beperking voor ploegendiensten op grond van een verstoord slaappatroon hiermee niet in lijn kan worden gezien. Zo er op dat moment nog pijnklachten waren, konden die volgens deze arts niet meer in relatie tot het oude letsel worden gezien. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn overtuigend en worden gevolgd. Wat appellant daartegenover heeft gesteld en wel de enkele stelling dat op de datum in geding sprake was van slaapproblemen als gevolg van pijnklachten aan de rechter hand, leiden niet tot twijfel. Dit geldt temeer omdat hij dat standpunt niet met medische stukken heeft onderbouwd. Daarbij komt dat er ook uit de overige voorhanden zijnde stukken niet blijkt van slaapproblemen. De primaire verzekeringsarts heeft bij het dagverhaal zelfs vermeld dat appellant om 23:00 uur naar bed gaat en door slaapt tot 8:00/9:00 uur.
4.3.
Nu appellant niet beperkt wordt geacht voor werken in ploegendiensten, behoeft het standpunt van appellant dat in de geselecteerde functies van besteller post/pakketten en parkeercontroleur sprake is van werkpatroon dat moet worden aangemerkt als ploegendienst, geen bespreking meer
.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.R. Kokhuis