ECLI:NL:CRVB:2022:967
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellant, die als steigerbouwer werkte, had zich op 18 juli 2017 ziekgemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 11 november 2018, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. Hij overhandigde aanvullende medische informatie van zijn behandelend psycholoog en neuroloog ter ondersteuning van zijn argumenten. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant in wezen een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd en dat de rechtbank deze gronden afdoende had besproken. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen of de medische beoordeling te betwisten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies voor de betrokken verzekerde.