ECLI:NL:CRVB:2022:957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
18/4433 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling reiskosten en vergoeding proceskosten in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de vaststelling van reiskosten en de vergoeding van proceskosten in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De zaak betreft een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2018, waarin de rechtbank de bezwaren van appellante tegen een besluit van het Uwv had afgewezen. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M. van den Heuvel. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een gewijzigde beslissing op bezwaar ingediend op 3 februari 2020, waarin het Uwv appellante alsnog een IVA-uitkering heeft toegekend met ingang van 10 november 2016, omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht.

Tijdens de zitting op 2 december 2020, die via videobellen plaatsvond, is appellante verschenen met haar gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G. Vermeijden. Werkgeefster is niet verschenen. Het onderzoek is geschorst om het Uwv te verzoeken om een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Na verdere correspondentie heeft appellante op 28 september 2021 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. De totale kosten zijn begroot op € 5.681,40, inclusief kosten voor rechtsbijstand en reiskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbenden kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 april 2022
18/4433 WIA, 20/2147 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2018, 17/2531 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam werkgeefster] te [vestigingsplaats] (werkgeefster)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens werkgeefster heeft [A.], algemeen directeur, gereageerd.
Het Uwv heeft een gewijzigde beslissing op bezwaar van 3 februari 2020 inbracht.
Appellante heeft een reactie op deze gewijzigde beslissing op bezwaar ingebracht.
Partijen hebben nog nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 2 december 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Vermeijden. Werkgeefster is niet verschenen.
Het onderzoek is ter zitting geschorst. De Raad heeft het Uwv verzocht om een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de ingebrachte medische stukken en het standpunt van appellante met betrekking tot de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid per beoordelingsdatum 10 november 2016 in te brengen.
Het Uwv heeft een gewijzigde beslissing op bezwaar van 11 juni 2021 ingebracht.
Appellante heeft een reactie op deze gewijzigde beslissing op bezwaar ingebracht.
Het Uwv heeft hierop gereageerd op 27 juli 2021.
Appellante heeft vervolgens bij brief 28 september 2021 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
Het Uwv heeft een aanvullende reactie ingediend.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Het Uwv heeft met het besluit van 11 juni 2021 appellante alsnog met ingang van 10 november 2016 een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat appellante met ingang van deze datum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht. Hiermee is het Uwv volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante wat betreft haar aanspraken op grond van de Wet WIA.
2.1.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.082,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting), € 1.518,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 2.277,- (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het inbrengen van schriftelijke zienswijzen op de gewijzigde beslissingen op bezwaar), voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 4.877,-.
2.2.
Anders dan door de gemachtigde van appellante bepleit is er geen aanleiding om het gewicht van de zaak in dit geval als hoger dan gemiddeld aan te merken en een wegingsfactor van hoger dan 1 te hanteren. Een hogere wegingsfactor wordt slechts gehanteerd bij een van het gemiddelde afwijkende juridische en/of feitelijke complexiteit van de zaak. Daarvan is hier geen sprake.
2.3.
Appellante heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van reiskosten. Daarbij heeft zij verzocht een bedrag te vergoeden van € 257,- voor een retourvlucht Spanje-Nederland in verband met de beoordeling door de verzekeringsarts op 24 oktober 2016. Voorts heeft zij
vergoeding verzocht van € 158,80 aan kosten van een vliegticket voor het bijwonen van de hoorzitting in maart 2017. De reiskosten in beroep en hoger beroep bedragen volgens de laatste opgave van appellante € 346,- voor een vliegticket voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank op 29 maart 2018 en € 177,- voor een vliegticket voor het bijwonen van de zitting van de Raad en € 42,60 voor het reizen met het openbaar vervoer.
2.4.
Reiskosten die zijn gemaakt in verband met de herkeuring door het Uwv in 24 oktober 2016 komen niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien deze kosten niet zien op de onderhavige procedure.
2.5.
Appellante hield sinds 2015, en ten tijde van de procedure in bezwaar, beroep en hoger beroep, (vast) verblijf in Spanje. De kosten van vliegtickets die appellante heeft moeten maken voor het bijwonen van de hoorzitting, de zitting van de rechtbank en de zitting van de Raad worden daarom aangemerkt als redelijkerwijs gemaakte kosten. Dat appellante eerst met ingang van 6 augustus 2020 als geëmigreerd is geregistreerd en zij ten tijde van de bezwaar en beroepsprocedure in de Basisregistratie Personen nog ingeschreven stond in de gemeente Roosendaal, doet, anders dan het Uwv heeft gesteld, daaraan niet af. De kosten in verband met de vliegreizen worden vastgesteld op € 761,80,-. De vergoeding voor vervoer met openbaar vervoer van en naar Schiphol wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 42,60. De reiskosten zijn dus totaal € 804,40 voor vervoer per vliegtuig en openbaar vervoer.
2.6.
Appellante heeft verzocht om het Uwv tevens te veroordelen tot vergoeding van in beroep en in hoger beroep gemaakte vertaalkosten. Deze kosten vallen echter niet onder de in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde kosten en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
2.7.
Voor vergoeding van de betaalde griffierechten kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.
2.8.
Ten overvloede wordt vermeld dat blijkens de gedingstukken een deel van de proceskosten door het Uwv reeds aan appellante is vergoed.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 5.681,40.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.M.M. Chevalier
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.