ECLI:NL:CRVB:2022:956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
18/4074 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die zich ziek had gemeld vanuit een werkloosheidssituatie, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had deze aanvraag geweigerd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn nek-, schouder- en psychische klachten meer beperkingen met zich meebrachten dan door het Uwv werd aangenomen. De Raad heeft een deskundige benoemd die samen met een neuroloog een rapport heeft opgesteld. De deskundige concludeerde dat de door het Uwv aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 november 2016 juist waren en dat er geen medische redenen waren om appellant als meer beperkt te beschouwen. De Raad oordeelde dat de deskundige overtuigend had gemotiveerd waarom appellant in staat werd geacht de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

18.4074 WIA

Datum uitspraak: 28 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juni 2018, 17/6457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Özgül, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Özgül. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft K.C. Rammeloo, verzekeringsarts, benoemd als deskundige. De deskundige heeft samen met A. Verrips, neuroloog, op
8 november 2021 rapport uitgebracht.
Partijen hebben op het rapport van de deskundigen gereageerd.
Rammeloo heeft desgevraagd op 26 januari 2022 nader gerapporteerd.
Op 31 maart 2022 heeft een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Özgül. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor gemiddeld 33,19 uur per week. Op 24 oktober 2014 heeft appellant zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met pijnklachten en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 november 2016. Een arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 18 januari 2017 vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 21 oktober 2016 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 31 juli 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 14 augustus 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat bij de opstelling van de FML rekening is gehouden met het geobjectiveerde deel van de klachten van appellant en de informatie daarover van de behandelend sector. Blijkens de rapporten hebben de verzekeringsartsen ook zelf onderzoek verricht en/of waarnemingen gedaan. Anders dan appellant heeft gesteld, behoefden de verzekeringsartsen naar het oordeel van de rechtbank aan deze waarnemingen op zich geen doorslaggevende betekenis toe te kennen. Zij hebben terecht gekeken naar het totaalbeeld en onderzocht of de eigen waarnemingen passen bij de overige medische informatie, en met name het door specialisten verrichte onderzoek. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die noopt tot het aannemen van meer of verdergaande beperkingen. De rechtbank heeft verder overwogen dat uit de Basisinformatie CBBS, zoals die gehanteerd wordt door de verzekeringsartsen, blijkt dat een afwijking in het vasthouden van de aandacht over het algemeen alleen zal voorkomen bij mensen met een ernstige stoornis en dat op basis van de aanwezige medische informatie niet gesteld kan worden dat daar bij appellant sprake van is.
2.2.
Met betrekking tot de geselecteerde functies heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 11 december 2017 heeft geconcludeerd dat één van deze functies niet geschikt is en daarom verworpen moet worden. De rechtbank heeft geen reden gezien om de overige voor appellant geselecteerde functies niet geschikt te achten. Nu de gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid 16,93% bedraagt heeft het Uwv terecht aan appellant een WIA-uitkering geweigerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij wegens zijn nek-, schouder- en psychische klachten meer beperkt is dan door het Uwv wordt aangenomen. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt medische informatie van zijn behandelaars overgelegd. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij niet geschikt is voor de geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft hierbij verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 april 2020 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 mei 2020.
3.3.
De door appellant overgelegde medische informatie heeft bij de Raad twijfel doen ontstaan over de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen in de FML van
4 november 2016. Appellant heeft benadrukt dat volgens hem uit de informatie van onder andere de orthopedisch chirurg uit 2019 blijkt dat er een medische verklaring is gevonden voor zijn nekklachten, waarbij de gevonden afwijkingen de ernst van zijn klachten op de datum in geding verklaren. Ook gelet op de eerder aangetroffen afwijkingen en het feit dat betrokkene bij het onderzoek van de verzekeringsarts zijn nek nauwelijks kon bewegen terwijl dit eerder nog wel mogelijk was, heeft de Raad besloten een deskundige te benoemen.
3.4.
De door de Raad ingeschakelde deskundige verzekeringsarts Rammeloo heeft op
8 november 2021, samen met neuroloog Verrips, een rapport opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat het klachtencomplex van appellant kan worden geduid als een pijnstoornis met een depressieve stemming, dat er neurologisch sprake is van een cervicalgie zonder aanwijzingen voor radiculaire of myelumbetrokkenheid en dat door de orthopeed eerder degeneratieve afwijkingen van de nekwervelkolom werden vastgesteld. Op grond van de bevindingen van het onderzoek heeft de deskundige geen consistente en medisch objectiveerbare stoornissen of beperkingen vastgesteld op basis waarvan appellant meer beperkt kan worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. De door het Uwv aangenomen voorwaarden ten aanzien van de psychische belastbaarheid houden naar het oordeel van de deskundige in voldoende mate rekening met de beperkte psychische draagkracht van appellant. Deze blijkt uit de consistent aangegeven klachten van pijn en somberheid, congruent met de psychiatrische diagnoses die eerder gesteld werden. De aangenomen fysieke beperkingen houden naar het oordeel van de deskundige ook in voldoende mate rekening met de bij het eerder uitgevoerd orthopedisch onderzoek gebleken degeneratieve afwijkingen van de nekwervels en hiermee samenhangend de beperkte lichamelijke belastbaarheid. Bij het neurologisch onderzoek zijn geen andere of aanvullende stoornissen of beperkingen gebleken.
3.5.
Appellant heeft in reactie op het rapport van de deskundige aangevoerd dat uit dit rapport blijkt dat zijn klachten en beperkingen wel verklaard kunnen worden vanuit medisch oogpunt. Door de neuroloog is namelijk geconstateerd dat sprake is van uitstraling van pijn in het gehele lichaam en de verzekeringsarts heeft aangegeven dat zijn pijnklachten voor een deel lichamelijk en voor het overige vanuit psychische componenten verklaard kunnen worden. Verder heeft appellant gesteld dat te weinig rekening wordt gehouden met de door hem overgelegde medische informatie. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de deskundige niet heeft toegelicht hoe appellant weer moet gaan werken rekening houdend met de bij hem aanwezige deconditionering.
3.6.
Het Uwv heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met de conclusies van de deskundige.
3.7.
De deskundige heeft in de brief van 26 januari 2022 geconcludeerd dat de reactie van appellant geen aanleiding geeft tot wijziging van de eerdere conclusies.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 21 oktober 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijke en consistent. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant, alsmede de informatie van de artsen van het Uwv zijn kenbaar bij de beoordeling betrokken. De deskundige heeft appellant daarnaast gezien op een spreekuur en heeft aanvullend neurologisch onderzoek laten uitvoeren.
4.3.
De deskundige heeft in haar rapport van 26 januari 2022 voorts gemotiveerd waarom de zienswijze van appellant geen aanleiding geeft haar conclusies te wijzigen. De deskundige heeft toegelicht dat alleen pijnklachten niet zonder meer leiden tot het aannemen van beperkingen. Op grond van de van de orthopedisch chirurg verkregen informatie, in combinatie met de bevindingen bij het spreekuur, heeft de deskundige geen aanleiding gezien de FML voor onjuist te houden aangezien de daarin opgenomen beperkingen passen bij de artrotische veranderingen van de nekwervelkolom. Over de deconditionering heeft de deskundige opgemerkt dat dit een gevolg is van gedragingen zoals vermijding en niet primair het gevolg is van ziekte waardoor dit niet leidt tot het aannemen van medische beperkingen. Onnodig zwaar beperken zou de vermijding van activiteiten en belasting ten onrechte bevestigen. De Raad acht deze nadere reactie van de deskundige overtuigend. Daar komt bij dat de vraag, hoe appellant na een langdurige periode van inactiviteit weer aan het werk moet, een re-integratie aspect betreft dat bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
buiten aanmerking moet blijven.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 4 november 2016 wordt geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in de rapporten van
18 januari 2017, 14 augustus 2017, 11 december 2017 en 20 mei 2020 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.C. Scholten