ECLI:NL:CRVB:2022:955

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
18/3109 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 2008 arbeidsongeschikt is, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onjuist is. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 29 maart 2017 77,58% arbeidsongeschikt was, wat appellant betwistte. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om de juistheid van het medisch oordeel in twijfel te trekken. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die zijn stellingen onderbouwen. De Raad heeft de argumenten van appellant over de geschiktheid van de geselecteerde functies verworpen, omdat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat deze functies binnen de belastbaarheid van appellant vallen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard.

Uitspraak

18.3109 WIA

Datum uitspraak: 25 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2018, 17/5873 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Frankrijk) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen desgevraagd niet hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als administratief medewerker voor gemiddeld
37,5 uur per week. Op 29 september 2008 heeft hij zich ziek gemeld. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant per
29 september 2008 in aanmerking gebracht voor uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv heeft appellant na voltooiing van de wachttijd per 27 september 2010 een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluiten van 23 april 2012 en 22 januari 2014 is appellant respectievelijk per 16 januari 2012 53% en per 1 mei 2014 43,63% arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 21 mei 2014 is appellant 100% arbeidsongeschikt geacht.
1.2.
Appellant heeft op 4 juli 2016 aan het Uwv gemeld dat voor de derde maal trombose is geconstateerd in zijn rechterbeen. Daarnaast heeft hij gemeld dat hij op 15 augustus 2016 gaat emigreren naar Frankrijk.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts op basis van dossierstudie en een door appellant ingevulde vragenlijst op 12 september 2016 een herbeoordeling verricht. De verzekeringsarts heeft appellant op 8 februari 2017 onderzocht en een expertise verzocht van een psychiater en een longarts. De longarts en de psychiater hebben gerapporteerd op respectievelijk 13 februari 2017 en 8 maart 2017. De verzekeringsarts heeft vervolgens de belastbaarheid van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft appellant in staat geacht de functies van productiemedewerker (samensteller van producten) (SBC-code 111180), telefonist, receptionist, typist (SBC-code 315120) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) te verrichten. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat appellant per 9 maart 2017 77,58% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 29 maart 2017 de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellant per 29 maart 2017 gewijzigd naar 35-80% en bepaald dat de WIA-uitkering van appellant per 5 april 2019 zal worden aangepast. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij besluit van 6 september 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juli 2017 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe is geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de uitkomst van dit onderzoek onjuist is. Appellant heeft in beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij, in tegenstelling tot wat de verzekeringsarts heeft overwogen, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft appellant daarom niet gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de bevindingen van de psychiater en de verzekeringsarts, dat geen sprake is van ernstige psychopathologie, onjuist zijn. Appellant heeft in beroep volgens de rechtbank geen medische gegevens overgelegd of anderszins aangetoond dat ten aanzien van zijn lichamelijke klachten (longklachten, tintelingen aan de rechterhand en huidziekte aan de handpalmen), onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. De beroepsgrond van appellant dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen slaagt niet. Nu appellant geen specifieke arbeidskundige beroepsgronden heeft aangevoerd en slechts in algemene zin heeft gesteld dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de functies in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zijn. Het is de rechtbank tot slot niet gebleken dat het Uwv in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd het niet eens te zijn met de beoordeling door het Uwv. Ook heeft hij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep ongegrond heeft verklaard. Hij is van mening dat zowel het Uwv als de rechtbank gehandeld hebben in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat hij is opgeroepen en is herbeoordeeld, terwijl er enkele maanden daarvoor is gezegd dat er geen herbeoordeling zou plaatsvinden. Er is sprake van partijdigheid van de rechtbank.
Uit de psychiatrische expertise is naar voren gekomen dat appellant niet, ook niet op termijn, deel kan nemen aan het arbeidsproces.
Appellant is van mening dat hij de geselecteerde functies niet verrichten.
De functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) is niet geschikt vanwege de veelvuldige deadlines en productiepieken. Er is ook geen rekening gehouden met de ijzerallergie van appellant.
De functie telefonist, receptionist, typist (SBC-code 3151520) is niet geschikt vanwege de onvoorspelbare situaties. Daarnaast is hij beperkt op emotionele problemen van anderen hanteren en omgaan met conflicten.
De functie machinaal metaalbewerker is niet geschikt vanwege het hoge handelingstempo, deadlines en productiepieken. Daarnaast is de functie niet passend omdat appellant allergisch is voor metaal.
De functie besteller (expresse) post/pakketten (SBC-code 282102) is niet geschikt vanwege deadlines en productiepieken, emotionele problemen van anderen hanteren en omgaan met conflicten. Appellant kan zijn rechterbeen niet buigen zodat autorijden niet mogelijk is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. In het rapport van 18 mei 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals uiteengezet dat er geen medische gegevens zijn op grond waarvan op de datum in geding een ijzerallergie aangenomen moet worden. Evenmin blijkt uit de medische gegevens dat appellant op de datum in geding galbulten had. De trombose die appellant in zijn been heeft gehad, is bekend en meegenomen in de medische beoordeling. De trombose is geen beletsel voor de geselecteerde functies. Bij trombose dienen de spieren in de benen gebruikt te worden en dienen langdurige statische houdingen vermeden te worden. De functie bestelautochauffeur voldoet hieraan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 10 juni 2021 geconcludeerd dat, nu er geen reden is de gestelde ijzerallergie in de FML op te nemen, de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 29 maart 2017 heeft vastgesteld op 77,58%.
4.3.1.
Met de rechtbank oordeelt de Raad dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. Appellant is gezien door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft kennisgenomen van de medische stukken in het dossier en een longarts en een psychiater geraadpleegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 5 juli 2017 inzichtelijk gemotiveerd dat zij zich kan vinden in de conclusies van de verzekeringsarts. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zowel in de procedure bij de rechtbank als in de procedure bij de Raad uitgebreid en volledig gereageerd op alle medische gronden en gegevens die appellant heeft ingebracht.
4.3.2.
Voorts wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Appellant heeft zijn stellingen dat er op de datum in geding sprake was van een ijzerallergie niet met objectieve medische stukken onderbouwd. Ook is niet met objectieve medische stukken aangetoond dat appellant op de datum in geding last had van galbulten en is er ook geen medische verklaring voor de rode handen van appellant aanwezig. De verzekeringsarts heeft dan ook terecht geen beperkingen voor de ijzerallergie, galbulten en rode handen in de FML opgenomen. Met betrekking tot de bij appellant bestaande trombose in zijn been stelt de Raad vast dat hiermee voldoende rekening is gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in meerdere rapporten uiteengezet dat te lange statische houdingen moeten worden vermeden en dat spieren in het been moeten worden gebruikt. Bij de functie bestelautochauffeur wordt hieraan voldaan. Door het intrappen van de pedalen en de afwisseling tussen auto rijden en lopen worden onderbeenspieren gebruikt en is geen sprake van lange statische houdingen.
4.4.
Voorts wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 maart 2017 uitgebreid gemotiveerd waarom de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.5.
Al hetgeen appellant voorts heeft aangevoerd over onder andere handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, partijdigheid, onrechtmatigheden, gepleegde misdrijven en schending van privacy valt buiten de omvang van dit geding, dan wel is daarvan niet gebleken.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L.K. Dagmar