ECLI:NL:CRVB:2022:954
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep in WIA-V zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 juli 2020. De Raad heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard op basis van de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant was het niet eens met deze niet-ontvankelijkverklaring en heeft verzet ingediend. Het verzet is behandeld tijdens een zitting op 10 maart 2022, waarbij appellant via een videoverbinding aanwezig was, terwijl het Uwv niet aanwezig was.
Appellant heeft in zijn verzet aangevoerd dat hij tijdens de zitting van 17 november 2021 vol emoties was en daardoor de consequenties van zijn intrekking van het hoger beroep niet heeft overzien. Hij heeft na de zitting contact opgenomen met de Raad om de intrekking ongedaan te maken, maar de Raad oordeelde dat de intrekking niet ongedaan kon worden gemaakt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zelf verantwoordelijk is voor zijn handelen en dat er geen bewijs is dat hij tijdens de zitting niet in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen.
Uiteindelijk heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 april 2022, ondertekend door J.C. Boeree en R. van der Heide als griffier.