ECLI:NL:CRVB:2022:954

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
20/2513 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep in WIA-V zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 juli 2020. De Raad heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard op basis van de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant was het niet eens met deze niet-ontvankelijkverklaring en heeft verzet ingediend. Het verzet is behandeld tijdens een zitting op 10 maart 2022, waarbij appellant via een videoverbinding aanwezig was, terwijl het Uwv niet aanwezig was.

Appellant heeft in zijn verzet aangevoerd dat hij tijdens de zitting van 17 november 2021 vol emoties was en daardoor de consequenties van zijn intrekking van het hoger beroep niet heeft overzien. Hij heeft na de zitting contact opgenomen met de Raad om de intrekking ongedaan te maken, maar de Raad oordeelde dat de intrekking niet ongedaan kon worden gemaakt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zelf verantwoordelijk is voor zijn handelen en dat er geen bewijs is dat hij tijdens de zitting niet in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen.

Uiteindelijk heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 april 2022, ondertekend door J.C. Boeree en R. van der Heide als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 april 2022
20/2513 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 juli 2020, 19/1369 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak van 2 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft die beslissing genomen op grond van de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Appellant is het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring en heeft verzet ingediend.
Het verzet is behandeld ter zitting van 10 maart 2022. Appellant was daarbij aanwezig door middel van een videoverbinding. Het Uwv was niet aanwezig.

OVERWEGINGEN

De Raad heeft het hoger beroep van appellant in de uitspraak van 24 november 2021
niet-ontvankelijk verklaard omdat de intrekking van het hoger beroep door appellant niet ongedaan kan worden gemaakt.
In verzet geeft appellant te kennen dat hij tijdens de zitting van de Raad van 17 november 2021 vol van emoties was en daardoor de consequenties van de intrekking niet heeft overzien. Tijdens de terugreis naar huis kwam het besef van de intrekking. Naar aanleiding daarvan heeft appellant diezelfde dag nog contact opgenomen met de Raad dat hij de intrekking ongedaan wil maken. Dit heeft appellant ook nog per brief van 17 november 2021, bij de Raad op 19 november 2021 ontvangen, kenbaar gemaakt. Appellant voelt zich misleid door hetgeen op de zitting van 17 november 2021 is gebeurd. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij niet tevreden is met de oplossing zoals ter zitting van de Raad van 17 november 2021 is besproken. Appellant wil alsnog een eindoordeel van de Raad.
Appellant voert in essentie dezelfde gronden aan die hij ook in het hoger beroep heeft aangevoerd. Hij erkent dat hij de zaak op zitting heeft ingetrokken, maar hij heeft heel snel spijt gekregen. Net als in de uitspraak van 24 november 2021 is de Raad van oordeel dat de intrekking niet ongedaan kan worden gemaakt. Appellant heeft hoger beroep ingesteld en is daarbij zelf verantwoordelijk voor zijn handelen. Niet is gebleken dat hij tijdens de zitting van de Raad van 17 november 2021 daartoe niet in staat was of dat de intrekking van het hoger beroep onbevoegd is gedaan. De opmerkingen van appellant over de inhoud van de regeling kunnen dan ook niet bij de beoordeling van het verzet betrokken worden.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) R. van der Heide