5.6.De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant en hij per 1 maart 2019 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Appellant heeft in hoger beroep geen arbeidskundige gronden ingediend.
6. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding appellant te volgen in zijn standpunt dat hij reeds per 1 maart 2019 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en per die datum in aanmerking moet worden gebracht voor een IVA-uitkering.
7. Uit het nadere standpunt van het Uwv, beschreven onder 3. volgt dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat het recht van appellant op WGA-uitkering per 1 september 2019 moet worden beëindigd. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep van appellant is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd, voor zover de WGA-uitkering van appellant is beëindigd per 1 september 2019. De Raad ziet voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het besluit van 24 juni 2019 te herroepen voor zover de WGA-uitkering van appellant is beëindigd per 1 september 2019 en te bepalen dat appellant recht heeft op
WGA-uitkering vanaf 1 september 2019 tot 1 oktober 2019.
8. Het verzoek van appellant om een veroordeling tot het vergoeden van schade in de vorm
van wettelijke rente over de WGA-loonaanvullingsuitkering die alsnog zal worden betaald over de periode van 1 september 2019 tot 1 oktober 2019, komt voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958. 9. De Raad ziet aanleiding het Uwv veroordelen in de kosten die appellant in verband met bezwaar, beroep en hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot voor verleende rechtsbijstand in beroep op € 1.518,- (2 punten) en in hoger beroep op € 759,-
(1 punt). De totale kosten bedragen € 2.277,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 februari 2020, voor zover de WGA-uitkering van appellant is beëindigd per 1 september 2019;
- herroept het besluit van 24 juni 2019, voor zover de WGA-uitkering van appellant is beëindigd per 1 september 2019;
- bepaalt dat appellant recht heeft op WGA-uitkering van 1 september 2019 tot 1 oktober 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 4 februari 2020;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van schade als omschreven onder 8;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 2.277,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 183,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel