ECLI:NL:CRVB:2022:939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
21/2612 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake ziekengeld en arbeidsongeschiktheid na verkeersongeval

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die zich ziek had gemeld na een verkeersongeval, betwistte de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over haar arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante lijdt aan een Whiplash associated disorder (WAD I/II), een matig ernstige depressieve stoornis en een trauma- en stressgerelateerde stoornis, en deze klachten zijn meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante tegen de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling afdoende besproken en geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Het beroep van appellante op een verklaring van haar neurochirurg wordt verworpen, omdat deze slechts een deel van haar klachten toeschrijft aan de afwijkingen aan de nekwervels. De Centrale Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt, waardoor de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

21.2612 ZW

Datum uitspraak: 21 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
11 juni 2021, 20/1179 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.M. Profijt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopspecialist. Op 10 november 2018 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten na een verkeersongeval. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 6 december 2019 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 december 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 9 januari 2020 vastgesteld dat appellante met ingang van 10 februari 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 mei 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een gewijzigde FML van 28 april 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het is de rechtbank niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellante heeft gemist. De rechtbank acht de rapporten van de verzekeringsartsen overtuigend en heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan hun conclusies. Met de whiplashklachten van appellante en de depressieve stoornis en de trauma- en stress gerelateerde stoornis is rekening gehouden door beperkingen aan te nemen. Het is de rechtbank niet gebleken dat die onjuist zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. Zij acht zich niet in staat om werkzaamheden te verrichten vanwege haar psychische en lichamelijke klachten. Ook is er sprake van sterke overgevoeligheid voor geluiden. Appellante stelt dat zij niet kan werken met gehoorbescherming omdat zij vanwege haar hoofdpijn niets op haar hoofd verdraagt. Appellante heeft gewezen op een MRI van
23 juli 2021 waarop een nekhernia gezien is. Neurochirurg O. van der Veer heeft in een brief van 19 augustus 2021 de bevindingen van de MRI besproken. Hiermee is volgens appellante deels een verklaring gegeven voor haar klachten. Verder heeft appellante er op gewezen dat zij volgens de FML is aangewezen op werkzaamheden waarin zij niet wordt afgeleid door activiteiten door anderen. In de voorbeeldfuncties is sprake van werkzaamheden in een fabriekshal waar anderen apparaten bedienen. Volgens appellante is dit een bron van afleiding.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. Bij het vaststellen van de beperkingen is er van uitgegaan dat appellante lijdt aan een Whiplash associated disorder (WAD I/II), een matig ernstige depressieve stoornis en een trauma- en stressgerelateerde stoornis. Met deze klachten van appellante is rekening gehouden in de FML. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante tegen de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat en waarom deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Het beroep van appellante op de verklaring van de neurochirurg van 19 augustus 2021 slaagt niet, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie daarop terecht heeft opgemerkt dat de neurochirurg slechts een klein deel van de klachten, alleen de tinteling in de armen, toeschrijft aan de gevonden afwijking aan de nekwervels. Veel van de klachten kunnen hierdoor echter niet verklaard worden. Vanwege de nekklachten als gevolg van de whiplash zijn in de FML beperkingen voor statische en dynamische belastingen van de halswervelkolom en de schoudergordel gesteld. De door appellante in hoger beroep ingediende informatie biedt geen aanknopingspunten voor twijfel aan deze beperkingen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Appellante heeft aangevoerd dat de voorbeeldfuncties niet passend zijn vanwege haar overgevoeligheid voor harde geluiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 mei 2021 vastgesteld dat bij audiologisch onderzoek een grens van 80 decibel (dB) is aangegeven waarboven geluid onprettig/pijnlijk wordt ervaren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat het bij geluiden boven 80dB om luide radio of druk stadverkeer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet daarom geen grond om appellante te beperken op basis van de overgevoeligheid voor geluid boven de 80dB. Deze toelichting kan worden gevolgd. Appellantes stelling dat zij geen gehoorbescherming kan dragen omdat zij dan hoofdpijn krijgt, wordt niet gevolgd omdat dat is gebaseerd op een subjectieve klachtbeleving. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen medische grond waarom appellante geen gehoorbeschermers kan dragen. Er is geen aanleiding voor twijfel aan dit standpunt. De vastgestelde gevoeligheid van appellante voor harde geluiden kan er overigens niet aan in de weg staan dat zij in staat moet worden geacht de voorbeeldfuncties te kunnen verrichten. In deze functies komt namelijk geen kenmerkende belasting voor op het item geluid. Ook de beroepsgrond dat de functies niet passend zijn omdat de werkzaamheden worden verricht in een fabriekshal en er daarom sprake is van afleiding slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat van veelvuldige afleiding door anderen in de voorbeeldfuncties geen sprake is.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) L.R. Kokhuis