ECLI:NL:CRVB:2022:938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
20/4065 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verhoging van de WAO-uitkering van een overleden slager met hartklachten

In deze zaak gaat het om de verhoging van de WAO-uitkering van X, die als slager werkzaam was en zich op 24 maart 2003 ziek meldde met hartklachten. Het Uwv heeft X met ingang van 18 september 2018 een verhoogde WAO-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank heeft het beroep van de erven van X tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De verzekeringsartsen hebben gemotiveerd dat er geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en dat er geen aanleiding was om een urenbeperking aan te nemen. De door appellanten ingebrachte medische stukken leidden niet tot twijfel aan de medische beoordeling. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij wordt gesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor X. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

20 4065 WAO

Datum uitspraak: 21 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
23 oktober 2020, 19/1829 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 10 maart 2022. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen mr. Schriemer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
[betrokkene] (X) was werkzaam als slager bij [naam BV] voor 36 uur per week. Op 24 maart 2003 heeft X zich ziek gemeld met hartklachten. Het Uwv heeft X met ingang van 22 maart 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
Vanaf 7 maart 2005 heeft X heeft zijn werkzaamheden voor 8 uur per week hervat bij [handelsnaam] Op 12 december 2007 is X is uitgevallen. In de periode van 30 mei 2007 tot 8 mei 2008 ontving X een WAO-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Vanaf 8 mei 2008 ontving X een WAO-uitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het dienstverband van X werd per 30 juni 2015 beëindigd. X ontving vervolgens naast een WAO-uitkering een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (waarnaast hij als zelfstandige werkzaamheden verrichtte).
1.3.
Op 20 september 2016 heeft X zich opnieuw ziek gemeld met gezondheidsklachten, waarna het Uwv hem met ingang van 20 december 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet heeft toegekend. X heeft op 14 november 2018 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze aanvraag is bij besluit van 26 november 2018 afgewezen, omdat X al een gedeeltelijke WAOuitkering had. Het Uwv heeft vervolgens beoordeeld of X na de wachttijd van 104 weken toegenomen arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO. In het kader daarvan heeft X op 8 maart 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat X belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 maart 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend en vastgesteld op 43%. Bij besluit van 6 mei 2019 heeft het Uwv de WAO-uitkering van X vervolgens met ingang van 18 september 2018 verhoogd, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het bezwaar van X tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 oktober 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
X heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 22 september 2020 heeft de gemachtigde van X de rechtbank bericht dat X is overleden en dat de erven het beroep willen voortzetten.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Zij hebben op deugdelijke en kenbare wijze met de verschillende klachten van X en de beschikbare medische informatie rekening gehouden door beperkingen aan te nemen op een wijze waarvan de rechtbank niet gebleken is dat die onjuist is. Niet gebleken is dat aspecten van gezondheidstoestand zijn gemist. De rechtbank heeft tot slot geen aanleiding gezien om te oordelen dat, uitgaande van de juistheid van de door het Uwv bij X vastgestelde beperkingen, hij de geselecteerde functies niet zou hebben kunnen verrichten.
3.1.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat bij X vanwege de cardiale klachten sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid dan wel dat het Uwv te weinig beperkingen heeft aangenomen. Zo is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Er was bij X namelijk sprake van hartfalen. Hij was daardoor zeer kortademig, had geen actief dagverhaal, moest overdag veel rusten en kon thuis niet fulltime bezig zijn. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben appellanten gewezen op de in het dossier aanwezige brieven van cardioloog W.T.J. Aanhaanen van 23 februari 2018 en 17 december 2018 en de in hoger beroep ingebrachte brief van deze cardioloog van 7 maart 2022.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de WAO, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht de WAO-uitkering van X met ingang van
18 september 2018 heeft verhoogd op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van (niet meer dan) 35 tot 45%.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De verzekeringsartsen hebben op logische en navolgbare wijze gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en dat geen aanleiding bestaat een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsartsen hebben kennis genomen van alle medische informatie en vastgesteld dat bij X sprake was van onder meer cardiale problematiek, waarvoor verschillende beperkingen zijn aangenomen. Wat betreft de aanwezigheid van benutbare mogelijkheden is van belang dat X voldoende zelfredzaam was op persoonlijk en sociaal vlak en er geen sprake was van een terminale aandoening of een sterk wisselende belastbaarheid. Wat betreft de geclaimde urenbeperking geldt dat er, hoewel X vermoeidheidsklachten had, geen sprake was van een ernstige aandoening van energetische aard, een aandoening die gepaard gaat met een verlengde recuperatietijd of een aandoening waarbij het preventieve aspect aan de orde is. De verzekeringsartsen hebben bij hun beoordeling betrokken dat uit het dagverhaal van X blijkt dat hij tussen 06:00 uur en 22:00 uur actief was en niet rustte. Hij liet tweemaal per dag wandelend de hond uit, deed het huishouden en de boodschappen samen met zijn echtgenote en ging ook samen met haar op bezoek bij hun dochter.
4.4.
De door appellanten genoemde medische stukken leiden niet tot twijfel aan de medische beoordeling en aan de juistheid van de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML van 8 maart 2019. De brief van de cardioloog van 23 februari 2018, met daarin het anamnestische gegeven dat het niet optimaal ging, dateert van geruime tijd voor de datum in geding. In de brief van 17 december 2018, een datum die dichter bij de datum in geding is gelegen, was juist sprake van een bevredigende cardiale situatie, met een redelijke linkerventrikelfunctie, verbetering van ischemie op medicatie en een goede pacemakerfunctie. X heeft toen gezegd geen klachten te hebben en zich goed te voelen. In de brief van 7 maart 2022 beschrijft de cardioloog dat het hart een litteken had, dat er in februari 2018 tevens zuurstoftekort van de hartspier optrad bij inspanning en dat beide problemen aangeven dat het hart niet zijn maximale capaciteit van voor het hartinfarct meer kon leveren. Dit betreft geen nieuwe medische informatie. De verzekeringsartsen hebben met deze informatie in hun beoordeling rekening gehouden.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de geselecteerde functies voor X in medisch opzicht geschikt voor hem waren.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E.X.R. Yi