ECLI:NL:CRVB:2022:925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
20/820 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand en AIO-aanvulling wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 januari 2020. De zaak betreft de intrekking van aanvullende bijstand per 1 maart 2005 en de intrekking van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) per 1 januari 2010, alsook de terugvordering van kosten van bijstand en AIO-aanvulling tot een bedrag van € 35.554,23. De appellanten hebben hun inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van onroerende zaken die zij in Turkije bezitten. Hierdoor kon de Sociale verzekeringsbank (Svb) het recht op bijstand en AIO-aanvulling niet vaststellen.

De appellanten, die niet verschenen zijn ter zitting, hebben aangevoerd dat de onroerende zaken in Turkije van hun zoon zijn en dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de onroerende zaken niet tot hun vermogen behoren, ondanks de tenaamstelling. Bovendien hebben appellanten geen bewijs geleverd dat eerdere vermogensonderzoeken hen onterecht hebben benadeeld.

De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat het aan appellanten is om aan te tonen dat zij recht zouden hebben gehad op bijstand of AIO-aanvulling als zij de onroerende zaken wel hadden gemeld. Aangezien appellanten hierin niet zijn geslaagd, worden de gronden van hun beroep verworpen en blijft de beslissing van de Svb in stand. Er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

20.820 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 januari 2020, 17/2853 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 19 april 2022
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: R. van der Maarel
Appellanten zijn niet verschenen ter zitting. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een intrekking per 1 maart 2005 van aanvullende bijstand en per 1 januari 2010 van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) en een terugvordering van kosten van bijstand en AIO-aanvulling tot een bedrag van € 35.554,23.
De Svb heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van onroerende zaken die zij in Turkije hebben. Dit betreft onroerende zaken in de gemeente [A.] en de gemeente [B.], die sinds 1 januari 1976 respectievelijk 1 januari 1982 op naam van appellant staan, en een groot aantal percelen in het disctrict [C.].
Als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting kan de Svb het recht op bijstand en het recht op AIO-aanvulling niet vaststellen.
Appellanten voeren aan dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. De onroerende zaken – in [A.] en naar de Raad begrijpt ook die in [B.] – zouden van de zoon zijn. Deze grond slaagt niet. Appellanten hebben op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaken, anders dan de tenaamstelling doet vooronderstellen, niet tot het vermogen van appellanten behoorden.
Appellanten hebben verder aangegeven dat zij begin jaren 2000 onderworpen zijn geweest aan een vermogensonderzoek en toen een deel van de bijstand moesten terugbetalen. Dat er eerder onderzoek heeft plaatsgevonden naar vermogensbestanddelen en dat dit heeft geleid tot enige besluitvorming op dat punt blijkt niet uit de gedingstukken. Deze niet onderbouwde stelling kan dan ook niet leiden tot aantasting van de bestreden besluitvorming.
Appellanten hebben geen melding gemaakt van de onroerende zaken in Turkije en hebben daarmee hun inlichtingenverplichting geschonden. Het is dan aan appellanten om aannemelijk te maken dat, als zij destijds wel melding hadden gemaakt van de onroerende zaken, zij recht zouden hebben gehad op (aanvullende) bijstand, dan wel AIO-aanvulling. Dit betekent dat niet de Svb nader onderzoek moet doen, maar appellanten hun stelling moeten onderbouwen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep, net als eerder de rechtbank, appellanten in de gelegenheid gesteld hun standpunt te onderbouwen. Zij hebben dat niet gedaan.
Dit betekent dat de gronden niet slagen. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R. van der Maarel (getekend) P.W. van Straalen