ECLI:NL:CRVB:2022:911
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Op 20 april 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/1757 WIA. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellante, vertegenwoordigd door mr. B.C.F. Kramer, is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2021. De rechtbank had in die uitspraak de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bevestigd. In de nieuwe beslissing op bezwaar van 8 september 2021 heeft het Uwv echter volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante, wat heeft geleid tot de intrekking van het hoger beroep door mr. Kramer op 6 december 2021.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak de proceskostenveroordeling aan de orde gesteld. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in dit geval in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, omdat appellante redelijkerwijs kosten heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep. De proceskosten zijn vastgesteld op € 759,-, welke vergoeding aan appellante wordt toegekend.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door S.B. Smit-Colenbrander, met H. Alajai als griffier. Appellante kan zich voor vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden.