ECLI:NL:CRVB:2022:906
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als medewerker schoonmaak werkte, was op 15 november 2017 uitgevallen met rugklachten en had op 21 augustus 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van de vaststelling dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na bezwaar werd de Functionele Mogelijkheden-lijst (FML) aangescherpt, wat leidde tot een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid, die nu op 45,61% werd vastgesteld. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad concludeerde dat alle voorhanden medische informatie was meegewogen en dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere beoordelingen konden weerleggen. De Raad onderschreef de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat de beperkingen van appellant adequaat waren vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.