ECLI:NL:CRVB:2022:900

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
20/3693 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en afwijzing IVA-uitkering wegens niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen IVA-uitkering toe te kennen. Appellante, die 100% arbeidsongeschikt werd geacht, had eerder een WGA-uitkering ontvangen. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van volledig en duurzaam arbeidsongeschiktheid, zoals vereist voor een IVA-uitkering. De Raad baseerde zijn oordeel op de medische rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, die concludeerden dat er een kans op verbetering van de belastbaarheid bestond. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze beslissing. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling voldoende onderbouwd was. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de medische oordeelsvorming onvoldoende transparant was en dat haar psychische en lichamelijke klachten niet los van elkaar konden worden gezien. De Raad verwierp deze argumenten en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien appellante haar standpunt niet had onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De uitspraak bevestigde de toekenning van de WGA-uitkering en de afwijzing van de IVA-uitkering.

Uitspraak

20 3693 WIA

Datum uitspraak: 18 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 september 2020, 19/6646 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. de Miranda, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker thuiszorg voor 36 uur per week. Op 5 juni 2017 heeft appellante zich ziek gemeld met spanningsklachten. Appellante ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 mei 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 28 mei 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 3 juni 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 november 2019 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft appellante hierbij met ingang van 3 juni 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij met ingang van die datum 100% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 23 oktober 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 7 november 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met een neurologische aandoening aanvullende beperkingen aangenomen en de belastbaarheid van appellante neergelegd in een FML van 6 november 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er onvoldoende passende functies zijn te selecteren voor appellante. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgt dat hij deze uitkomst heeft besproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gevraagd naar de duurzaamheid van de beperkingen aangegeven dat de verwachting van de verbetering van de belastbaarheid van appellante redelijk tot goed is.
2.1.
In beroep heeft het Uwv rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
30 december 2019, 22 januari 2020 en 9 april 2020 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 januari 2020 ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat in de FML van 6 november 2019 per abuis is aangevinkt dat de urenomvang 30 uur per week bedraagt. In een nieuwe FML van 30 december 2019 heeft hij dit gecorrigeerd naar
40 uur per week. Verder heeft hij geconcludeerd dat er een gerede kans is dat de beperkingen binnen een jaar kunnen verbeteren. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de lichamelijke beperkingen van appellante als gevolg van de ziekte van Parkinson blijvend zullen zijn. De psychische beperkingen ten aanzien van conflicthantering, deadlines en leiding geven, zijn niet duurzaam. Alleen de beperkingen voor hoog handelingstempo en persoonlijk risico zijn door de ziekte van Parkinson waarschijnlijk blijvend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er nog steeds onvoldoende passende functies voor appellante zijn. Zonder de als duurzaam aan te merken beperkingen kunnen er wel voldoende passende functies voor haar worden geselecteerd.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat – anders dan appellante heeft aangevoerd – geen sprake is van strijd met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De AVG geeft regels voor de rechtmatige en zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens. Het transparantiebeginsel (artikel 5 van de AVG) vereist dat het de betrokkene duidelijk is hoe zijn persoonsgegevens worden verwerkt. Dit is niet waar bij appellante onduidelijkheid over bestaat. Ter zitting heeft appellante toegelicht dat het Uwv het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd omdat daarin niets is gezegd over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Waar het gaat om de door het Uwv gemaakte beoordeling van de aanspraak op een WIA-uitkering wordt het toetsingskader gevormd door de Wet WIA. Het Uwv heeft voldoende uitleg gegeven over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellante. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. De medische beoordeling is gebaseerd op dossieronderzoek, de ontvangen medische informatie en eigen onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende inzichtelijk beargumenteerd dat de beperkingen voor conflicthantering, deadlines en leiding geven niet duurzaam zijn omdat voor de psychische klachten van appellante nog voldoende behandelmogelijkheden zijn. Appellante heeft dit niet met medische informatie betwist. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellante op 3 juni 2019 niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de medische oordeelsvorming onvoldoende transparant is, omdat in het bestreden besluit niet is vermeld dat een IVAuitkering mogelijk is bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarmee is het bestreden besluit volgens appellante in strijd met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de AVG. Verder heeft appellante aangevoerd dat de psychische klachten en de lichamelijke klachten die zij heeft als gevolg van de ziekte van Parkinson niet los van elkaar kunnen worden gezien. Het is niet duidelijk welke beperkingen in welke mate het gevolg van de psychische klachten zijn. Daarbij trekt appellante in twijfel het oordeel dat voor haar psychische klachten voldoende behandelmogelijkheden aanwezig zijn. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.3.
In geschil is de vraag of de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 3 juni 2019, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.
4.4.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.5.
Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 23 oktober 2019 en 22 januari 2020 overtuigend heeft onderbouwd dat sprake is van een gerede kans op verbetering van de belastbaarheid binnen een jaar. De angstklachten van appellante kunnen verbeteren, omdat de ingezette therapie met medicatie verder kan aanslaan en er meer rust kan komen als de ziekte van Parkinson niet verergerd. In dit verband heeft hij erop gewezen dat de neuroloog bezig is met de behandeling van de gevolgen van de ziekte van Parkinson. Ook bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de mogelijkheid van cognitieve gedragstherapie of individuele psychotherapie als behandeling voor de angst. Aanknopingspunten om de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken zijn niet aanwezig. Appellante heeft haar standpunt in hoger beroep evenmin onderbouwd met nieuwe medische gegevens. Er wordt daarom geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2022.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) E.X.R. Yi