ECLI:NL:CRVB:2022:891
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft zich op 27 juli 2017 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 25 juli 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct heeft ingevuld.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw betoogd dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgelegd en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Hij heeft een rapport van de deskundige Van der Planken ingebracht, maar de Raad oordeelt dat dit rapport geen nieuw licht op de zaak werpt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd waarom de visie van Van der Planken niet wordt gevolgd. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.