ECLI:NL:CRVB:2022:89
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich sinds 2011 ziek heeft gemeld, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte heeft vastgesteld op minder dan 35%, waardoor haar WIA-uitkering is beëindigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beperkingen die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2019.
De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De verzekeringsartsen hebben na dossierstudie, informatie van de huisarts en lichamelijk en psychisch onderzoek geconcludeerd dat er een verbetering in de gezondheidssituatie van appellante is opgetreden. Hierdoor voldoet appellante niet meer aan de criteria voor een urenbeperking. Appellante heeft in hoger beroep geen medische stukken overgelegd die een medische noodzaak voor een urenbeperking onderbouwen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies gemotiveerd en de Raad concludeert dat er voldoende functies zijn om de arbeidsongeschiktheidsschatting op te baseren.
De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.