ECLI:NL:CRVB:2022:889
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het recht op ziekengeld na een eerstejaars ZW-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met diverse lichamelijke klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 19 maart 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar zijn beroep werd ongegrond verklaard door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de medische gronden in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat er geen nieuwe gronden of medische stukken waren ingediend. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet meer beperkt was dan in de FML was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant en dat er geen reden was om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.