ECLI:NL:CRVB:2022:889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
21/3064 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het recht op ziekengeld na een eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met diverse lichamelijke klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 19 maart 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar zijn beroep werd ongegrond verklaard door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de medische gronden in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat er geen nieuwe gronden of medische stukken waren ingediend. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet meer beperkt was dan in de FML was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant en dat er geen reden was om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

21.3064 ZW

Datum uitspraak: 14 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2021, 20/5704 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker. Op 19 februari 2019 heeft hij zich ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 31 december 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 januari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, heeft vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 22 januari 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 19 maart 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 januari 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich blijkens zijn rapport van 18 september 2020 niet geheel kunnen verenigen met de conclusies van de primaire arts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 16 september 2020 een nieuwe FML opgesteld waarin meer beperkingen zijn opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies opnieuw bekeken, is tot de conclusie gekomen dat niet alle functies geschikt zijn voor appellant en heeft een aantal functies laten vervallen. Met de drie functies met de hoogste lonen van de resterende functies kan appellant nog 100% van zijn maatmanloon verdienen. Het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellant op het spreekuur gezien en hebben beiden het dossier bestudeerd, waaronder de stukken van de behandelaars. Appellant stelt dat er sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, maar hij heeft deze stelling niet (met medische stukken) onderbouwd. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 31 december 2019 toegelicht dat appellant niet voldoet aan één van de voorwaarden van geen benutbare mogelijkheden zoals is vastgelegd in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Appellant is niet opgenomen in een ziekenhuis of AWBZ-instelling, bedlegerig, of in het dagelijks leven afhankelijk van derden en er is geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Nu uit het dossier niet volgt dat er sprake is van een van deze voorwaarden, is er terecht een FML opgesteld. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat er te weinig beperkingen zijn opgenomen in de FML. In de rapportages is voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat er geen reden is om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen, bijvoorbeeld op de items lopen en staan. Appellant voert aan dat hij wegens fysieke beperkingen niet lang kan zitten. Hij heeft geen medische stukken overgelegd waaruit volgt dat hij beperkt zou moeten worden voor zitten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overigens wel andere beperkingen aangenomen voor fysieke aspecifieke pijnklachten. Met betrekking tot de grond van appellant dat een urenbeperking geïndiceerd is, stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep getoetst heeft aan de standaard `Duurbelasting in Arbeid'. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen indicaties zijn om een urenbeperking op te nemen. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is toereikend, mede omdat er door appellant geen medische onderbouwing is gegeven van zijn stelling dat er wel een urenbeperking moet worden aangenomen.
Met betrekking tot de door appellant gegeven opsomming van (bijna alle) items van de FML waarop hij zich meer beperkt acht dan de verzekeringsartsen van het Uwv, overweegt de rechtbank het volgende. Het is niet verplicht voor de verzekeringsartsen van het Uwv om voor elk item te motiveren waarom appellant daar niet op beperkt is. Indien appellant van mening is dat hij op één of meerdere items wel – of meer – beperkt is, dan is het aan hem om zijn stelling op zijn minst inhoudelijk te beargumenteren en te onderbouwen met objectieve (medische) stukken.
Met betrekking tot de arbeidskundige gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat de functie “monteur printplaten” geschikt is. Appellant is in de FML niet beperkt voor de onderdelen repetitieve handelingen, priegelwerk en zitten zodat er op deze punten geen overschrijding van de belastbaarheid is. In de functies “textielproductenmaker” en “wikkelaar” moet appellant een pedaal bedienen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 september 2020 toegelicht dat appellant met zijn linkervoet nog geen pedaal kan bedienen maar dat hij dit wel met rechts kan. Er is geen aanknopingspunt om aan dit oordeel te twijfelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 mei 2021
toegelicht dat binnen de functie “productiemedewerker industrie” het dragen van schoeisel met antistatische werking facultatief is. Appellant kan hiervoor in de plaats, desgewenst, schoeisel met een leren zool dragen of andere hulpmiddelen gebruiken om eventuele statische lading te ontladen. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de beperking van appellant op het dragen van veiligheidsschoenen niet in de weg staat aan het uitvoeren van deze functie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, daar waar sprake is van signaleringen, voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de gronden van bezwaar en beroep, herhaald dat er bij hem sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Zijn beperkingen zijn niet juist weergegeven in de FML en er had een urenbeperking opgenomen moeten worden. Met name voor het onderdeel zitten is appellant meer beperkt. Appellant heeft een door hem zelf ingevulde FML opgestuurd waarin hij laat zien hoe de FML dient te worden ingevuld. Appellant is tevens van mening dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn omdat ze alle een overschrijding van de belastbaarheid inhouden. De functie “textielproductenmaker” heeft met name een overschrijding op doorlopend met tempo aan elkaar stikken van delen leer of stof, hele dag zitten. Daarnaast is er sprake van een statische houding, en doorlopend bedienen van een voetpedaal (operatie links is niet gelukt en van de operatie rechts is appellant nog herstellende). In de functie “monteur printplaten” is met name een overschrijding op repetitieve handelingen, priegelwerk en de hele dag zitten. De functie “wikkelaar” heeft met name een overschrijding op repetitieve handelingen, zitten met pedaalbediening en staan. De functie “productiemedewerker industrie” heeft een overschrijding op repetitieve handelingen, lopen, hellende oprit, veel zitten en schoeisel.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De medische gronden in hoger beroep zijn een herhaling van hetgeen appellant ook in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden besproken en afdoende gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellant heeft niet onderbouwd waarom de rechtbank niet tot dit oordeel had kunnen komen. Evenmin heeft hij nieuwe gronden of nieuwe medische stukken ingediend. De Raad verwijst dan ook naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Met betrekking tot de grond van appellant dat hij niet lang kan zitten overweegt de Raad dat uit de brief van de fysiotherapeut van 18 augustus 2020, of uit enig ander medisch stuk, niet blijkt dat appellant op de datum in geding meer beperkt is dan is opgenomen in de FML.
4.3.
De schatting is gebaseerd op de functies textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160), monteur printplaten (SBC-code 267051) en wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053). Ook de arbeidskundige gronden zijn in beroep allemaal al naar voren gebracht en door de rechtbank besproken. Appellant heeft in hoger beroep de arbeidskundige gronden van de beroepsprocedure herhaald en geen nieuwe gronden naar voren gebracht. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en verwijst naar de overwegingen van de rechtbank.
4.4.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.R. Kokhuis