ECLI:NL:CRVB:2022:870
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 25 februari 2010 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellante herzien en teruggevorderd over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2020, omdat appellante haar inlichtingenverplichting zou hebben geschonden door geen melding te maken van bijschrijvingen op haar bankrekening. Deze bijschrijvingen zijn door het college als inkomen aangemerkt, wat leidde tot een terugvordering van € 4.553,65.
Appellante betwistte in hoger beroep dat de bijschrijvingen als inkomen moesten worden aangemerkt, stellende dat het om leningen ging die vanwege bijzondere omstandigheden niet onder het middelenbegrip van artikel 31, tweede lid van de PW zouden vallen. De Raad oordeelde echter dat leningen niet zijn uitgezonderd van het middelenbegrip en dat het voor appellante redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de bijschrijvingen van belang waren voor de verlening van bijstand. De Raad bevestigde dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden, aangezien de bijschrijvingen grote bedragen betroffen in verhouding tot de bijstandsnorm, die niet waren terugbetaald.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij afhankelijk was van leningen voor haar levensonderhoud, en dat zij de mogelijkheid had om de bewindvoerder te corrigeren via de kantonrechter.