ECLI:NL:CRVB:2022:859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
21/3891 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens verzuim in het indienen van machtiging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 21/3891 WIA. Het hoger beroep was ingesteld door [naam BV] te [vestigingsplaats] tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De procedure begon met een verzoek aan mr. P.H. Lammerts om binnen vier weken een schriftelijke machtiging in te zenden, zoals vereist door artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze termijn is door mr. Lammerts ongebruikt verstreken. Vervolgens is er een tweede kans geboden om de machtiging in te zenden, maar ook deze termijn is niet benut. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn aangevoerd die het verzuim kunnen verontschuldigen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat het beroep niet verder in behandeling kan worden genomen. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met J.M. Labage als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling vastgesteld.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 april 2022
21/3891 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
21 september 2021, 20/1466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam BV] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.H. Lammerts hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

Bij brief van 11 november 2021 is aan mr. Lammerts verzocht binnen vier weken een schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in te zenden. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Mr. Lammerts heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 13 december 2021 is mr. Lammerts nogmaals de gelegenheid geboden de verlangde machtiging in te zenden. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is mr. Lammerts erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg kan hebben dat het (hoger) beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Mr. Lammerts heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.M. Labage
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
IvR