ECLI:NL:CRVB:2022:846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
18/1618 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant had zich ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering, maar het Uwv had vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv gevolgd, waarbij een deskundige was ingeschakeld om de situatie van appellant te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat er geen ernstige psychiatrische aandoening was die de klachten van appellant kon verklaren en dat de beperkingen die het Uwv had vastgesteld correct waren. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt waren voor appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de deskundige zorgvuldig had gewerkt en dat de conclusies van de deskundige overtuigend waren. De Raad zag geen aanleiding om af te wijken van de bevindingen van de deskundige en het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1618 WIA

Datum uitspraak: 14 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2018, 17/5080 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere reacties ingediend.
De Raad heeft J.K. van der Veer, psychiater niet praktiserend, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 6 april 2021 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben zienswijzes op dit rapport ingediend. De deskundige heeft op 24 juni 2021 een nader rapport uitgebracht.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker bouw/teamleider betonindustrie voor gemiddeld 40 uur per week. Hij heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving op 6 januari 2015 ziek gemeld.
1.2.
In het kader van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 28 december 2016 onderzocht op het spreekuur van een arts van het Uwv. De arts heeft voor appellant beperkingen voor psychische klachten en rugklachten vastgesteld, die zijn opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 december 2016. In deze FML zijn enige beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Een arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 17 januari 2017 aan de hand van wat appellant kan verdienen met werkzaamheden in geselecteerde voorbeeldfuncties in vergelijking met zijn maatmaninkomen berekend dat appellant 33,46% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 18 januari 2017 heeft het Uwv geweigerd om appellant met ingang van 3 januari 2017 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellant heeft zich met ingang van 26 januari 2017 ziek gemeld. Het Uwv heeft bij besluit van 21 februari 2017 geweigerd om appellant een uitkering op grond van de Ziektewet toe te kennen omdat hij zich binnen vier weken na 2 januari 2017 heeft ziek gemeld.
1.4.
Appellant heeft zich vervolgens op 7 maart 2017 opnieuw ziek gemeld. Het Uwv heeft deze melding als een melding toename van arbeidsongeschiktheid aangemerkt. In het kader van deze melding heeft een arts appellant op 20 maart 2017 onderzocht op het spreekuur en in een rapport van 13 april 2017/20 april 2017 vermeld dat tijdens het spreekuur niet duidelijk is wat wezenlijk is veranderd ten opzichte van de WIA-beoordeling van 28 december 2016. Ook in de informatie van de behandelend psychiater H. Loen wordt volgens de arts geen wezenlijke verergering van de klachten vermeld. De arts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een wezenlijke verandering in de gezondheid van appellant ten opzichte van de WIAbeoordeling van 28 december 2016.
1.5.
Bij besluit van 26 april 2017 heeft het Uwv geweigerd om appellant een WIA-uitkering toe te kennen omdat de situatie op het spreekuur van 20 maart 2017 onveranderd was ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling.
1.6.
In het kader van zijn bezwaar tegen de besluiten van 18 januari 2017, 21 februari 2017 en 26 april 2017 heeft het Uwv psychiater A.W. de Lange van Psyon verzocht om appellant te onderzoeken. Deze psychiater heeft in een rapport van 9 juni 2017 vermeld dat bij het psychiatrisch onderzoek een demonstratieve klachtenpresentatie opviel en dat bij afname van een validatietest een zeer hoge score werd gevonden. Volgens de psychiater toonde het onderzoek diverse inconsistenties en was de klachtenpresentatie op meerdere punten atypisch. De psychiater heeft de door de behandelende psychiater Loen gehanteerde diagnoses, onder meer depressieve stoornis met psychotische kenmerken, burn-out of angst/paniekstoornis, niet kunnen bevestigen
.De algemene presentatie en de activiteitenniveaus die appellant heeft, hebben de psychiater van Psyon geen aanleiding gegeven om een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld aan te nemen. De psychiater heeft geadviseerd om de klachten te interpreteren in het licht van aanpassingsproblematiek aan de huidige complexe sociale situatie en uit te gaan van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis.
1.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 10 juli 2017 vermeld dat de conclusie uit het psychiatrisch onderzoek is dat appellant een aanpassingsstoornis heeft. Appellant heeft wel beperkingen, maar dit zijn geen ernstige beperkingen en er zijn geen gegevens naar voren gekomen waaruit volgt dat de op de FML aangenomen beperkingen niet juist zijn. Appellant is niet volledig arbeidsongeschikt en er is geen reden om een arbeidsduurbeperking aan te nemen omdat appellant geen aandoening heeft waardoor hij sterk energetisch is belemmerd. Ook zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanwijzingen waaruit blijkt dat de medische toestand van appellant na 3 januari 2017 is verslechterd. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in een rapport van 17 juli 2017 geconcludeerd dat de beoordeling door de primaire arbeidsdeskundige juist is en daarbij de belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties op verschillende punten toegelicht.
1.8.
Bij besluit van 18 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 18 januari 2017, 21 februari 2017 en 26 april 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de visie van psychiater Loen, zoals vermeld in de door appellant in beroep ingebrachte brief van psychiater Loen van 29 december 2017, reeds bekend was en meegewogen is bij de beoordeling in bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom niet meer beperkingen zijn aangenomen voor de psychische en fysieke klachten van appellant. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat en heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en de geselecteerde functies niet kan vervullen. De rechtbank heeft de door hem ingebrachte medische informatie onvoldoende op waarde geschat. Hij heeft meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen vanwege zijn paranoïde psychose en rugklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is voorbij gegaan aan wat psychiater Loen heeft vermeld in zijn brief van 29 december 2017. Daarbij heeft de door het Uwv ingeschakelde psychiater niet op deze brief kunnen reageren. Volgens psychiater Loen wordt de ernst van de situatie onderschat, heeft appellant hallucinaties en meent hij bespioneerd te worden. Daarnaast blijkt uit een brief van behandelend psycholoog drs. Ph. van Tiel van 18 september 2016 dat hij een depressieve stoornis, een angst- en paniekstoornis, een slaapstoornis en een burn-out heeft. Volgens appellant is een arbeidsduurbeperking aan de orde. Verder heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke medisch deskundige heeft benoemd en heeft hij de Raad onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226 verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen, omdat er een discrepantie bestaat tussen het standpunt van zijn behandelend artsen en het standpunt van het Uwv.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
Omdat twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling van de klachten van appellant, met name vanwege het verschil van standpunten tussen psychiater Loen en psychiater De Lange, heeft de Raad de deskundige benoemd.
4.2.
De deskundige heeft een neuropsychologisch onderzoek (NPO) laten verrichten omdat in het dossier en bij zijn onderzoek aanwijzingen waren voor cognitieve stoornissen. Klinisch neuropsycholoog dr. J.F.M. de Jonghe heeft in een rapport van 12 maart 2021 vermeld dat er afwijkende testscores werden gezien, maar dat evidente aanwijzingen werden gevonden voor onderpresteren en overrapportage van psychische klachten. Het is volgens de neuropsycholoog onwaarschijnlijk dat eventueel hersenletsel of psychopathologie een verklaring vormt voor de gevonden afwijkingen op de cognitieve tests. Psychiater Van der Veer heeft in het rapport van 6 april 2021 vermeld dat hij geen psychiatrische stoornis heeft vastgesteld die de klachten van appellant kan verklaren. Er is een discrepantie tussen de klachtenpresentatie en de bevindingen bij het onderzoek. Appellant maakte geen vitaal depressieve indruk en angst en paniek waren niet zichtbaar. Gelet op de resultaten bij het NPO zijn er inconsistenties tussen de presentatie van appellant en de testuitslagen. De bevindingen houden in dat geen betrouwbare inschatting kan worden gemaakt van eventueel aanwezige psychopathologie passend bij een psychiatrische aandoening. De hallucinaties die appellant rapporteert zijn te duiden als niet-psychotische hallucinaties en passen volgens de deskundige bij een cultureel gebonden bezetenheid (onder invloed staan van Djinns), wat geen psychiatrisch ziektebeeld is. Er kunnen daarom op de data in geding vanuit psychiatrisch oogpunt geen beperkingen worden vastgesteld die samenhangen met een stoornis in de vorm van een ziekte of gebrek.
4.3.
Appellant heeft in reactie op het rapport van de deskundige nogmaals verwezen naar de brieven van psychiater Loen en psycholoog Van Tiel en herhaald dat hij meer beperkingen heeft. Volgens appellant is de deskundige voorbijgegaan aan wat psychiater Loen heeft gesteld en dat ten onrechte is gesteld dat geen sprake zou zijn van een psychiatrische stoornis. Appellant heeft verzocht om uit te gaan van de door Loen en Van Tiel gestelde diagnoses. Verder heeft appellant gesteld dat hij de tests naar zijn kunnen heeft afgelegd.
4.4.
Het Uwv heeft in reactie op het rapport van de deskundige opgemerkt dat op grond van het rapport eigenlijk reden is om de FML te wijzigen en geen beperkingen meer op te nemen als gevolg van een psychische ziekte. Het Uwv heeft daarvan echter afgezien, nu appellant op basis van de FML van 29 december 2016 al minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
4.5.
In een nader rapport van 24 juni 2021 heeft de deskundige in reactie op de zienswijze van appellant opgemerkt dat hij niet voorbij gaat aan wat psychiater Loen heeft gesteld, maar dat door de behandelaren nog al verschillende diagnoses zijn overwogen zonder vermelding aan welke criteria wordt voldaan en dat hij op basis van zijn eigen onderzoek (status mentalis en aanvullend neuropsychologisch onderzoek) tot een andere professionele inschatting is gekomen. Tot slot heeft de deskundige nog opgemerkt dat de positieve scores op de symptoomvalidatietesten bij het NPO evident wijzen op onderpresteren en overrapportage en dat deze testresultaten overeenkomen met zijn bevindingen bij status mentalis onderzoek. De deskundige heeft zijn conclusies gehandhaafd.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 3 januari 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant na 3 januari 2017 dan wel op 7 maart 2017 niet is toegenomen
.
5.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Het feit dat de conclusies in het rapport afwijken van de opvatting van de behandelaars van appellant is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Ook overigens geven de bezwaren van appellant tegen het rapport daartoe geen aanleiding. De deskundige heeft aanwijzingen gezien voor cognitieve stoornissen, maar gelet op de bevindingen bij het NPO heeft hij geen betrouwbare inschatting kunnen maken van aanwezige psychopathologie. De deskundige is daarbij ingegaan op de hallucinaties van appellant, maar heeft ook deze niet kunnen duiden als een ziektebeeld op grond waarvan beperkingen vastgesteld kunnen worden. De deskundige heeft in zijn nader rapport van 24 juni 2021 gereageerd op de zienswijze van appellant en inzichtelijk en concludent gemotiveerd de conclusies in zijn rapport van 6 april 2021 gehandhaafd. De Raad ziet dan ook in deze situatie geen aanleiding om uit te gaan van de door de behandelaars van appellant gestelde diagnoses. Gelet op de conclusie van de deskundige betekent dit dat het Uwv de beperkingen van appellant voor de data 3 januari 2017 en 7 maart 2017 juist heeft vastgesteld.
5.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant niet geschikt zijn.
5.5.
Uit 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) E.X.R. Yi