In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant had zich ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering, maar het Uwv had vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv gevolgd, waarbij een deskundige was ingeschakeld om de situatie van appellant te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat er geen ernstige psychiatrische aandoening was die de klachten van appellant kon verklaren en dat de beperkingen die het Uwv had vastgesteld correct waren. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt waren voor appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de deskundige zorgvuldig had gewerkt en dat de conclusies van de deskundige overtuigend waren. De Raad zag geen aanleiding om af te wijken van de bevindingen van de deskundige en het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.