ECLI:NL:CRVB:2022:833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
21/3217 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit en psychiatrische problematiek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv per 21 maart 2020. Appellant was werkzaam als industrieel reiniger en had zich op 15 februari 2019 ziek gemeld. Het Uwv concludeerde dat appellant in staat was meer dan 65% van zijn loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald, maar de rechtbank heeft deze gronden in de eerdere uitspraak afdoende besproken. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen onvolledig beeld was van de medische situatie van appellant. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwen, en de rechtbank heeft het standpunt van het Uwv gevolgd dat er geen aanleiding was voor een zwaardere urenbeperking. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

21.3217 ZW

Datum uitspraak: 13 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2021, 20/4773 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Grijs. Het Uwv heeft zich (via beeldbellen) laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als industrieel reiniger voor 26,35 uur per week. Op 15 februari 2019 heeft hij zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een arts appellant op het spreekuur gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 januari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 20 februari 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 februari 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.4.
Het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 18 augustus 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard voor wat betreft de beëindigingsdatum. De ZW-uitkering moet worden beëindigd per 21 maart 2020. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juli 2020 en 18 augustus 2020 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 augustus 2020 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uit zorgvuldigheid verzocht om een psychiatrische expertise bij Psyon. Omdat appellant op twee afspraken met Psyon niet is verschenen, heeft de verzekeringsarts uiteindelijk afgezien van de psychiatrische expertise. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overlegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en heeft de signaleringen in de geselecteerde functies toegelicht.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het medisch onderzoek is volgens de rechtbank zorgvuldig geweest. Verder is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant en dat hij meer beperkingen had moeten aannemen.
2.2.
Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 juli 2020 inzichtelijk gemotiveerd op welke punten appellant beperkt is en heeft hij rekening gehouden met de fysieke klachten en de psychische klachten van appellant. Er is mede gelet op de medicatie die appellant gebruikt, geconcludeerd dat de voor appellant gestelde beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren voldoende zijn, waarbij een toelichting is gegeven bij het onderdeel persoonlijk risico.
2.3.
Wat betreft de grond van appellant dat het Uwv ten onrechte een derde oproep voor een psychiatrische expertise achterwege heeft gelaten, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevoegd is om van haar eigen oordeel uit te gaan. De psychiatrische expertise is door deze arts uit zorgvuldigheid aangevraagd. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteindelijk van een derde oproep heeft afgezien, betekent niet dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is geweest.
2.4.
De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat voor een zwaardere urenbeperking geen aanleiding is. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juli 2020 blijkt dat zich geen omstandigheden voordoen die het stellen van een zwaardere urenbeperking aan de hand van de drie daarvoor geldende aspecten – beschikbaarheid, energetisch en preventief – rechtvaardigen. Met de gestelde beperking dat appellant niet geschikt wordt geacht voor nachtdiensten, wordt voorkomen dat sprake is van een onregelmatige werkpatroon. Van een ernstige psychiatrische stoornis met een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren is niet gebleken. De door appellant in beroep overgelegde informatie van Indigo en de gemeente Rotterdam, waarin is vermeld dat bij appellant sprake is van complexe psychiatrische problematiek, is niet onderbouwd met medische gegevens. Daarbij komt dat de informatie van Indigo niet gedateerd is en dat de informatie van de gemeente is vastgesteld in een ander (wettelijk) kader.
2.5.
Wat betreft de geselecteerde functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 augustus 2020 toegelicht dat de functies actueel zijn op de in geding zijnde datum van 21 maart 2020. Bij één functie, medewerker tuinbouw, is sprake van een kenmerkende belasting op persoonlijk risico. Toegelicht is waarom deze functie, waarbij sprake is van een snijrisico bij het gebruik van een mesje, geschikt is voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Hij stelt dat de verzekeringsarts onvoldoende aandacht aan de anamnese heeft besteed en dat ten onrechte in verband met een verstoord dag- en nachtritme en medicijngebruik geen urenbeperking is aangenomen. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts ten onrechte van het onderzoek door Psyon heeft afgezien, zeker omdat appellant gegronde redenen had om af te zeggen. Dat geldt des te meer nu de verzekeringsarts de psychische problemen van appellant heeft gekwalificeerd als stemmingsstoornis terwijl uit de rapportage van Indigo, die is opgesteld voor de dienst Werk & Inkomen van de gemeente Rotterdam, blijkt dat bij appellant sprake is van ernstige psychiatrische problematiek waardoor zijn belastbaarheid beperkt is.
3.2.
Het Uwv heeft – onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juli 2020 en 18 augustus 2020 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 augustus 2020 – bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In aanvulling daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 10 januari 2022 gereageerd op het hoger beroepschrift.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv appellant met ingang van 21 maart 2020 terecht in staat heeft geacht meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd en om die reden de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Ook in hoger beroep heeft appellant zijn standpunt dat op de datum in geding sprake was van ernstige psychiatrische problematiek niet met medische gegevens onderbouwd. Nu appellant ook in hoger beroep heeft volstaan met de verwijzing naar de in beroep ingezonden informatie van Indigo en de gemeente Rotterdam en geen informatie van een psychiater of psycholoog heeft ingestuurd, wordt deze grond verworpen. Het rapport van psychiater dr. F. van Hasselt van 4 mei 2018 kan niet als onderbouwing dienen. Niet alleen dateert het rapport van ruim voor de datum in geding maar ook is daarin vermeld dat bij appellant geen psychiatrische diagnose (DSM-classificatie) kan worden vastgesteld.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L.R. Kokhuis