ECLI:NL:CRVB:2022:811
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling buitenlandbijdrage en informatieverplichting onder Verordening 883/2004
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in Duitsland woont en een ouderdomspensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet. De appellant was het niet eens met de vaststelling van de buitenlandbijdrage door het CAK over het jaar 2016, die volgens hem niet correct was vastgesteld in overeenstemming met de Europese regelgeving, met name Verordening (EG) nr. 883/2004. De appellant stelde dat het CAK de informatieverplichting, zoals neergelegd in artikel 87 van de verordening, had geschonden, wat volgens hem zou moeten leiden tot de toepassing van de maximering van de buitenlandbijdrage tot het bedrag van het Nederlandse pensioen, zoals eerder geregeld onder Verordening (EEG) nr. 1408/71.
De Raad oordeelde dat het CAK de buitenlandbijdrage correct had vastgesteld volgens de geldende nationale wetgeving. De Raad erkende dat de appellant niet was geïnformeerd over de wijziging in de regelgeving die van toepassing was geworden na de inwerkingtreding van Verordening 883/2004 op 1 mei 2010. Echter, de Raad concludeerde dat deze omissie van het CAK niet zo zwaarwegend was dat het de vaststelling van de buitenlandbijdrage zou beïnvloeden. De Raad benadrukte dat de informatieverplichting in artikel 87, elfde lid, van Verordening 883/2004 niet direct aan de betrokken burgers een recht toekent om geïnformeerd te worden, maar dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om passende informatie te verstrekken.
De Raad bevestigde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het overgangsrecht zoals geregeld in artikel 87, achtste lid, van Verordening 883/2004, en dat hij dus niet onder de oude regelgeving viel. De uitspraak van de rechtbank Den Haag werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.