ECLI:NL:CRVB:2022:809
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een opgelegde boete wegens het niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die in hoger beroep ging, was het niet eens met de beslissing van het CAK om hem een boete van € 402,24 op te leggen wegens het niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De appellant voerde aan dat hij niet op een zitting van de rechtbank was gehoord en dat CAK hem ten onrechte niet had gehoord in de bezwaarfase. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege kon blijven, omdat de appellant niet tijdig had gereageerd op de uitnodiging om te worden gehoord. Ook in de bezwaarfase had CAK de appellant correct geïnformeerd en was er geen aanleiding om van het horen af te zien.
De Raad concludeert dat de appellant in de periode van 21 oktober 2018 tot 1 januari 2020 niet verzekerd was en dat CAK op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) terecht een boete heeft opgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig een zorgverzekering heeft afgesloten, en dat de omstandigheden die hij aanvoert niet leiden tot het oordeel dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. De boete blijft dan ook in stand, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank.