ECLI:NL:CRVB:2022:801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
21/3074 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake de niet-tijdige betaling van griffierecht in hoger beroep AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had in 2016 een aanvraag voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend, welke was geweigerd omdat hij minder dan één jaar verzekerd was. Na een nieuwe aanvraag in 2019, weigerde de Sociale Verzekeringsbank (Svb) het eerdere besluit te herzien. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van de Svb niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De appellant had geen inhoudelijke reactie gegeven op de verzoeken om het griffierecht te betalen en had in hoger beroep geen gronden aangevoerd met betrekking tot de te late betaling. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd. De uitspraak werd gedaan door A. van Gijzen, in aanwezigheid van griffier D.A. Vleesdraager.

Uitspraak

21.3074 AOW

Datum uitspraak: 31 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2021, 20/1024 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft afgezien van het indienen van een verweerschrift.
Appellant heeft nadere stukken ingestuurd.
De zaak is aan de orde gesteld op de zitting van 17 februari 2022. Partijen zijn daarbij niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is bij besluit van 7 oktober 2016 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) geweigerd, omdat hij minder dan één jaar verzekerd is geweest. Bij beslissing op bezwaar van 17 januari 2017 is het bezwaar tegen het besluit van 7 oktober 2016 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
1.2.
In januari 2019 heeft appellant een nieuwe aanvraag gedaan om toekenning van een ouderdomspensioen. Met een besluit van 7 maart 2019 heeft de Svb geweigerd het besluit van 7 oktober 2016 te herzien. Bij beslissing op bezwaar van 9 januari 2020 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant buiten de daartoe gestelde termijn het griffierecht heeft betaald.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
3.2.
Bij brief van 19 februari 2020 is appellant in beroep erop gewezen dat een griffierecht van € 48,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk binnen vier weken na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
3.3.
Bij aangetekende brief van 19 maart 2020 is appellant nog een keer gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Appellant heeft hierop niet gereageerd.
3.4.
Bij brief van 22 april 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat het griffierecht niet (tijdig) is betaald. Daarbij is appellant in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat het griffierecht wel binnen de termijn is betaald, of dat het niet (tijdig) betalen hem niet kan worden aangerekend. Appellant heeft op deze brief geen inhoudelijke reactie gegeven.
3.5.
Het griffierecht is op 6 mei 2020 voldaan. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn betaald en daarom teruggestort.
3.6.
Appellant heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd die zien op de te late betaling van het griffierecht in beroep. Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant in beroep niet in verzuim is geweest.
3.7.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van D.A. Vleesdraager als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022.
(getekend) A. van Gijzen
De griffier is verhinderd te ondertekenen

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale) confirme la décision attaquée
Par conséquent, décidée par A. van Gijzen en présence de D.A. Vleesdrager qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 31 mars 2022.