ECLI:NL:CRVB:2022:800
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake declaratie van dienstreizen en verblijfskosten door ambtenaar bij de Belastingdienst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, werkzaam bij de Belastingdienst, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om nabetaling van declaraties voor dienstreizen en verblijfskosten. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris van Financiën ten onrechte de inspecteur van de Belastingdienst als procespartij had aangemerkt. De appellant had een afspraak gemaakt met zijn leidinggevende op 16 mei 2014, waarin werd bepaald dat hij onder bepaalde voorwaarden zijn reizen als dienstreis mocht declareren. De Raad volgde de appellant in zijn betoog dat deze afspraak geldig was tot de wijziging van de openingstijden van het kantoor, die op 1 mei 2018 inging. De staatssecretaris had geen bewijs geleverd dat de openingstijden eerder waren gewijzigd, en was niet verschenen ter zitting om het standpunt van de appellant te betwisten. Hierdoor oordeelde de Raad dat de appellant terecht zijn declaraties had ingediend en dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling. De Raad vernietigde het besluit van de staatssecretaris en bepaalde dat nabetaling moest plaatsvinden voor de verrekende bedragen in de salarisspecificatie van juli 2017. Tevens werd het verzoek om een dwangsom afgewezen, omdat de ingebrekestelling te laat was ingediend. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank voor het overige.