ECLI:NL:CRVB:2022:778
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. van Gijzen
- B.H.B. Verheul
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de afwijzing van een AOW-aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren. Appellante, geboren in 1953 en woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb had de aanvraag afgewezen omdat appellante niet in Nederland had gewoond of gewerkt, en dus geen AOW-pensioen had opgebouwd. Het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend en appellante niet had gereageerd op de vraag waarom dit het geval was.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het bezwaarschrift na de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven. Appellante had geen gronden aangevoerd die zouden wijzen op een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van appellante is om ervoor te zorgen dat haar belangen tijdig worden behartigd, ook als zij daar zelf niet toe in staat is.
De Raad heeft ook de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Administratief Akkoord inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko in overweging genomen. De uitspraak bevestigt dat de Svb terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.