ECLI:NL:CRVB:2022:778

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
21/3231 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de afwijzing van een AOW-aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren. Appellante, geboren in 1953 en woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb had de aanvraag afgewezen omdat appellante niet in Nederland had gewoond of gewerkt, en dus geen AOW-pensioen had opgebouwd. Het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend en appellante niet had gereageerd op de vraag waarom dit het geval was.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het bezwaarschrift na de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven. Appellante had geen gronden aangevoerd die zouden wijzen op een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van appellante is om ervoor te zorgen dat haar belangen tijdig worden behartigd, ook als zij daar zelf niet toe in staat is.

De Raad heeft ook de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Administratief Akkoord inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko in overweging genomen. De uitspraak bevestigt dat de Svb terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

21.3231 AOW

Datum uitspraak: 7 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2021, 20/1390 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Marokko) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedag] 1953. Zij is van [trouwdatum] 1974 tot en met [datum] 2010 gehuwd geweest met [naam echtgenoot] (echtgenoot). Hij heeft in de periode van 19 september 1969 tot 17 oktober 1974 in Nederland gewoond en gewerkt. Na het overlijden van haar echtgenoot is aan appellante een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet toegekend. Bij besluit van 20 juni 2019 heeft de Svb die uitkering met ingang van 1 november 2019 beëindigd, omdat appellante dan de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
1.2.
Op 25 juli 2019 heeft appellante een ouderdomspensioen aangevraagd op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.3.
Bij besluit van 14 augustus 2019 heeft de Svb de aanvraag afgewezen, omdat appellante niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Daardoor heeft appellante geen AOW-pensioen opgebouwd. Haar echtgenoot was wel in Nederland verzekerd, maar voordat hij met appellante trouwde. Daarom heeft de verzekering van haar echtgenoot geen invloed op de eigen verzekering van appellante. Het Marokkaanse verbindingsorgaan, de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS), heeft bij brief van 16 september 2018 op 18 september 2018 een samenvatting van het besluit aan appellante gezonden.
1.4.
Appellante heeft bij brief van 8 november 2019, verzonden op 19 november 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 augustus 2019. Bij besluit van 24 januari 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend en appellante niet heeft gereageerd op de vraag waarom het bezwaar te laat is ingediend. Daardoor is niet bekend of appellante een geldige reden heeft voor het te laat indienen van het bezwaarschrift.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn van zes weken is ingediend. De rechtbank is van oordeel de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat er geen geldige reden is voor de termijnoverschrijding. Uit wat appellante heeft aangevoerd blijkt niet dat zij niet in staat is geweest om voor het einde van de termijn bezwaar in te dienen of dit door iemand anders te laten doen. Het is de verantwoordelijkheid van appellante dat, als zij daar zelf niet toe in staat is, zij haar belangen door iemand anders laat behartigen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar echtgenoot tot 31 december 1999 verzekerd was en dat zij recht heeft op een ouderdomspensioen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Uit artikel 6:9 van de Awb volgt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Ingevolge artikel 25 van het Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het op 14 februari 1972 te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake sociale zekerheid neemt de Sociale verzekeringsbank een beslissing op die aanvraag en wordt deze aan de CNSS, gezonden. Dit orgaan stelt de aanvrager ervan in kennis in zijn moedertaal door middel van een samenvatting waarbij de beslissing wordt gevoegd. De beroepstermijnen vangen eerst aan op de datum waarop de aanvrager de samenvatting ontvangt.
4.3.
De Raad stelt vast dat appellante niet heeft betwist dat zij het bezwaarschrift, gedateerd 8 november 2019, op 19 november 2019 heeft verzonden aan de Svb en dat het bezwaarschrift daarmee buiten de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is ingediend. Zij heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat sprake zou zijn van een verschoonbare overschrijding van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende motivering worden onderschreven. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) B.H.B. Verheul