ECLI:NL:CRVB:2022:775
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en medische geschiktheid voor arbeid
Op 7 april 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van de appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 13 februari 2020. Het Uwv stelde dat de appellant geschikt was voor de functie van productiemedewerker industrie, waarvoor hij eerder ook geschikt was geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
In hoger beroep handhaafde de appellant zijn standpunt dat er geen beperkingen waren gesteld voor hand- en vingergebruik, terwijl hij wel beperkingen ervaart. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts onvoldoende informatie had ingewonnen bij zijn behandelaars en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn jeukklachten en migraine. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de gronden van de appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd.
De Raad oordeelde dat de rechtbank de aangevoerde gronden afdoende had besproken en dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie van de orthopedisch chirurg, uroloog, dermatoloog en huisarts van de appellant hadden betrokken. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van de appellant voor de functie van productiemedewerker industrie te twijfelen, en dat de in beroep overgelegde informatie geen nieuwe inzichten bood. Het hoger beroep werd dan ook ongegrond verklaard, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.