ECLI:NL:CRVB:2022:773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
21/3025 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich op 27 juli 2018 ziek meldde met lichamelijke klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 27 augustus 2019, omdat de appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, omdat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de informatie van de psychotherapeut. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen waren onderschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat rekening was gehouden met de lichamelijke beperkingen van de appellant. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de FML adequaat had opgesteld en dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en verklaarde het beroep tegen het besluit van 30 juli 2021 ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.3025 ZW, 21/4500 ZW

Datum uitspraak: 7 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2021, 19/2271 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.M.J. Schrijver, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 30 juli 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Namens appellant is hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2022. Appellant is via beeldbellen verschenen, bijgestaan door mr. Schrijver. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen medewerker automaterialen. Op 27 juli 2018 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 26 juni 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juni 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 72,67% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 23 juli 2019 het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 27 augustus 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 november 2019 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit 1 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit 1 wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de door appellant in beroep overgelegde informatie van psychotherapeut H.J.A. Lueks niet zonder meer terzijde had mogen schuiven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft alleen rekening gehouden met de psychische gesteldheid en de daarbij behorende beperkingen, maar is volgens appellant ten onrechte voorbijgegaan aan de fysieke klachten en de beperkingen die hierbij genoemd zijn door de onafhankelijk verzekeringsarts D. Erdogan in het rapport van 20 september 2020. Ook heeft appellant verzocht om het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van de door appellant geleden schade.
3.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar van 30 juli 2021 (bestreden besluit 2) genomen. In dit besluit heeft het Uwv appellant – rekening houdend met een gewijzigde FML – onveranderd in staat geacht om de geduide functies te verrichten en appellant daarom per 27 augustus 2019 onveranderd minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juli 2021, een gewijzigde FML van 20 juli 2021 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 juli 2021 ten grondslag.
3.3.
In reactie op bestreden besluit 2 heeft appellant te kennen gegeven dat hij van mening blijft dat het Uwv, ondanks de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML van 20 juli 2021, zijn beperkingen heeft onderschat.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak door het Uwv genomen bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
Zoals ter zitting is besproken ligt in hoger beroep enkel de vraag voor of het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de lichamelijke klachten van appellant in relatie tot de datum in geding, 27 augustus 2019.
4.3.
Het Uwv heeft met het uitgebreide rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2019 deugdelijk gemotiveerd dat voldoende rekening is gehouden met de lichamelijke beperkingen van appellant. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met inachtneming van de informatie van de reumatoloog van 12 augustus 2019, hoewel appellant door de verzekeringsarts al fors beperkt is op fysiek terrein, de FML heeft aangevuld met een beperking op repetitieve handvingerbewegingen in werk als gevolg van de artritis in de vingers. Het door appellant in beroep ingediende rapport van medisch adviseur D. Erdogan die tot de conclusie is gekomen dat appellant ook beperkt moet worden geacht op het gebruik van toetsenbord en muis en op zitten en zitten tijdens het werk, kan niet tot een ander oordeel leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 oktober 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat Erdogan bij het lichamelijk onderzoek – bijna een jaar na de datum in geding – weinig afwijkingen heeft gevonden aan de handen. Uit de informatie van de reumatoloog van 12 augustus 2019 komt naar voren dat appellant pijnlijke handen heeft, maar dat bij lichamelijk onderzoek geen ontstekingen of beperkingen zijn vastgesteld. Omdat het onbelast bewegen van de vingers dus goed mogelijk is, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om het gebruik van toetsenbord en muis te beperken. Dat appellant beperkt is op de onderdelen zitten en zitten tijdens het werk wegens een perianale fistel kan niet worden gevolgd omdat uit de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de aanwezige medische gegevens niet is gebleken dat bij appellant op de datum in geding al sprake was van een dergelijke aandoening. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn lichamelijke beperkingen zijn onderschat.
4.4.
Wat onder 4.3 is overwogen leidt tot de slotsom dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit 2. Ook heeft het Uwv met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 juli 2021 voldoende gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.6.
Uit de overwegingen 4.3 en 4.4 volgt dat het Uwv het recht op ziekengeld van appellant terecht met ingang van 27 augustus 2019 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een veroordeling tot schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de schade wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juli 2021 ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling van de schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.