ECLI:NL:CRVB:2022:773
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich op 27 juli 2018 ziek meldde met lichamelijke klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 27 augustus 2019, omdat de appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, omdat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de informatie van de psychotherapeut. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat rekening was gehouden met de lichamelijke beperkingen van de appellant. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de FML adequaat had opgesteld en dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en verklaarde het beroep tegen het besluit van 30 juli 2021 ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.