ECLI:NL:CRVB:2022:772
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had een ZW-uitkering gekregen van het Uwv. Na een eerstejaars ZW-beoordeling werd zijn uitkering beëindigd omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medische onderzoek dat aan de beslissing ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had in een aanvullend rapport gemotiveerd dat de medische gegevens van fysiotherapeuten waren meegenomen in de beoordeling. Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was. Hij betoogde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn PTSS-klachten en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem waren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 april 2022.