ECLI:NL:CRVB:2022:757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
17/2452 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich op 19 december 2006 ziekmeldde, ontving een ZW-uitkering die op 17 oktober 2015 werd beëindigd door het Uwv, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De mate van arbeidsongeschiktheid werd per 24 september 2016 vastgesteld op 37,68%. Appellante betwistte deze besluiten en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zij meer beperkt was dan aangenomen. De Raad heeft een deskundige benoemd die concludeerde dat appellante inderdaad meer beperkt was dan eerder vastgesteld. De Raad oordeelde dat het Uwv de FML in overeenstemming had gebracht met de aanbevelingen van de deskundige en dat de geduide functies nog steeds binnen de mogelijkheden van appellante vielen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.048,06, en het griffierecht van € 124,- diende te worden vergoed.

Uitspraak

17.2452 ZW, 17/2453 WIA

Datum uitspraak: 7 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 februari 2017, 16/2161 en 16/2176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Mr. Gulickx heeft zich onttrokken als gemachtigde.
De Raad heeft verzekeringsarts I.A.K. Snels als deskundige benoemd. Deze heeft op
30 december 2020 een rapport uitgebracht. Partijen hebben hun zienswijze op het rapport gegeven en nadere stukken ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als zorgcoördinator voor 23,91 uur per week. Zij heeft zich op 19 december 2006 ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Haar dienstverband is op 1 januari 2017 geëindigd. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 16 december 2008 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 42,92% en het einde van de loongerelateerde periode op 16 januari 2011. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 1 mei 2011 een loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%. Appellante heeft zich op 14 juli 2011 bij het Uwv gemeld met toegenomen lichamelijke klachten. Bij besluit van 11 oktober 2011 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 16 augustus 2011 vastgesteld op 100%.
1.2.
Naast de WIA-uitkering is appellante (vanaf 15 mei 2011) werkzaam geweest als teamleidinggevende huishoudelijke dienst voor 20,08 uur per week. Dit dienstverband is op 14 november 2012 geëindigd. Appellante heeft zich op 13 maart 2014 ziekgemeld met toegenomen lichamelijke klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante een ZW-uitkering toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling is deze uitkering voortgezet, omdat appellante op dat moment niet ten minste 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.
1.3.
In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) heeft appellante op 7 september 2015 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft in een rapport van 7 september 2015 vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 september 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk van teamleidinggevende huishoudelijke dienst te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen – te weten die van telefoniste, receptioniste (SBC-zode 515204), schadecorrespondent (SBC-code 516080) en administratief medewerker afhandelingen – berekend dat appellante nog 73,30% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 16 september 2015 (het primaire besluit 1) de ZWuitkering van appellante met ingang van 17 oktober 2015 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 februari 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit 1 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 februari 2016 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
23 februari 2016 ten grondslag. Appellante heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
1.4.
Bij besluit van 24 september 2015 (het bestreden besluit 2) heeft het Uwv appellante meegedeeld dat de hoogte van haar loonaanvullingsuitkering niet wijzigt, maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37,68%. Aan dit besluit ligt (onder meer) het onder 1.3 genoemde rapport van een verzekeringsarts van 7 september 2016 ten grondslag. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 februari 2016 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 februari 2016 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 februari 2016 ten grondslag. Appellante heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
2.1.
De rechtbank heeft ter zitting van 29 september 2016 het onderzoek geschorst en het Uwv nadere vragen gesteld. In een rapport van 10 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat aanleiding bestaat appellante aanvullend beperkt te achten op de items 2.1 (horen) en 3.7 (geluidsbelasting) en een gewijzigde FML van 10 oktober 2016 vastgesteld. Deze aangepaste FML is van toepassing op zowel de ZW-beoordeling per
17 oktober 2015 als de WIA-beoordeling per 24 september 2015. In een rapport van
13 oktober 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens geconcludeerd dat de in het kader van zowel de ZW als de WIA-beoordeling geduide functies van telefoniste/ receptioniste, schadecorrespondent en administratief medewerker afhandelingen nog steeds geschikt zijn.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, de bestreden besluiten 1 en 2 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. De rechtbank is van oordeel dat, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen in beroep heeft aangepast, de bestreden besluiten 1 en 2 zijn gebaseerd op een onvolledige FML en daarmee ontoereikend zijn gemotiveerd. De bestreden besluiten komen dan ook voor vernietiging in aanmerking en de beroepen zullen gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven. Hiertoe wordt overwogen dat het medisch onderzoek, voor zover dat niet zag op de beperkingen voor horen en geluidsbelasting, voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de in de FML van 10 oktober 2016 neergelegde belastbaarheid. De rechtbank heeft verder overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende overtuigend heeft toegelicht dat de (totaal)belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek te summier is en daarom onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Zij is verder ten gevolge van nek-, rug-, bekken-, oor-, gehoor-, schildklier- en psychische klachten (PTSS) meer beperkt dan is aangenomen. Daardoor is appellante ongeschikt voor de in het kader van de ZW en de WIA geduide functies. Appellante heeft de Raad verzocht een verzekeringsarts als deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.1.
In hoger beroep is, gezien de medische geschiedenis van appellante en de medische klachten die zij ondervindt, twijfel ontstaan over de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de data in geding (24 september en
17 oktober 2015). Daarom is I.A.K. Snels, verzekeringsarts, benoemd als deskundige. Deze deskundige heeft op 30 december 2020 een rapport uitgebracht. Hieruit komt naar voren dat zij een medisch onderzoek heeft verricht waarbij zij kennis heeft genomen van de beschikbare informatie uit de behandelend sector en van de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv. Daarnaast heeft een spreekuurcontact met appellante plaatsgevonden en is aanvullende informatie bij de behandelend reumatoloog opgevraagd. De deskundige heeft vastgesteld dat op de data in geding sprake was van gewrichtsklachten van met name rug/bekken/knieën/handen/polsen, rug/nekklachten bij artrotische veranderingen en mogelijke wortelbeïnvloeding cervicaal, artrotische veranderingen knieën en de ziekte van Hashimoto. De deskundige heeft geconcludeerd dat appellante meer beperkt is dan is aangenomen in de FML van 10 oktober 2016. Naast de al gegeven beperkingen acht zij appellante licht beperkt op de items 4.9.1 (frequent reiken), 4.13.1 (duwen/trekken) en 5.6.1 (gebogen/getordeerd actief zijn). Appellante is verder aangewezen op een voorspelbare werksituatie (item 1.9.5) en kan ’s nachts niet werken en geen overuren maken (items 6.1.1 en 6.3.1). Rekening houdend met de aangenomen beperkingen heeft de deskundige – conform de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid – geen reden gezien voor een urenbeperking. De deskundige acht appellante wel aangewezen op werken overdag.
3.3.2.
Appellante heeft – onder verwijzing naar een nadere reactie van MSK-arts
S.O. Lindroos van 16 februari 2021 – in haar zienswijze naar voren gebracht dat zij ten gevolge van fysieke en psychische klachten meer beperkt is dan de deskundige heeft aangenomen. Ook is een urenbeperking aangewezen.
3.3.3.
Het Uwv heeft rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 mei 2021 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 mei 2021 ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat de FML in overeenstemming zal worden gebracht met het rapport van de deskundige en de gewijzigde belastbaarheid neergelegd in een FML van 21 mei 2021. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat de gewijzigde belastbaarheid geen invloed heeft op de geschiktheid van de geduide functies.
3.3.4.
Appellante heeft hierop – onder verwijzing naar een brief van een neuroloog van
24 juni 2021 en een nadere reactie van MSK-arts Lindroos van 24 mei 2021 – herhaald dat zij fysiek en psychisch meer beperkt is dan de deskundige heeft aangenomen en daarnaast een urenbeperking aangewezen is.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 17 oktober 2015 meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen en daarom per die datum geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Daarnaast is in geschil of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA per 24 september 2016 heeft vastgesteld op 37,68%.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Die situatie doet zich in deze zaak voor. De deskundige heeft alle aanwezige medische informatie bestudeerd en appellante gezien op haar spreekuur. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Uit het rapport blijkt dat alle medische klachten van appellante zijn betrokken bij het onderzoek. Gelet op de beschreven bevindingen zijn er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de deskundige bepaalde klachten van appellante buiten beschouwing heeft gelaten.
4.3.
Met de aangepaste FML van 21 mei 2021 heeft het Uwv de FML in overeenstemming gebracht met de door verzekeringsarts Snels in haar expertiserapport van 30 december 2020 vermelde aanbevelingen. Gelet op wat in 4.2 is overwogen wordt deze FML als juist aangemerkt. De zienswijzen van appellante van 31 maart en 10 augustus 2021 en de daarbij overgelegde medische informatie geeft de Raad geen reden om te twijfelen aan de in de FML van 21 mei 2021 vastgelegde belastbaarheid. Appellante heeft daarin haar betoog herhaald dat zij meer beperkt is dan het Uwv (in navolging van de deskundige) heeft aangenomen. De ter onderbouwing van dit standpunt ingebrachte verslagen van MSK-arts Lindroos van
16 februari en 24 mei 2021 en een brief van een neuroloog van 24 juni 2021 bevatten geen nieuwe medische informatie over de medische toestand van appellante op de data in geding. De deskundige was bekend met het standpunt van de MSK-arts en heeft gemotiveerd aangegeven waarom zij diens standpunt op onderdelen, waaronder de gestelde noodzaak om elke twee à drie uur ten minste een kwartier te rusten, niet kan onderschrijven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder in het rapport van 21 mei 2021 deugdelijk gemotiveerd dat de geduide functies op basis van de aangepaste FML nog steeds binnen de mogelijkheden van appellante vallen.
4.4.
Het Uwv heeft de bestreden besluiten 1 en 2 eerst in hoger beroep voorzien van een toereikende onderbouwing. Nu de bestreden besluiten in beroep reeds wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb zijn vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten, zal de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, met verbetering van gronden worden bevestigd.
5. In de aangevallen uitspraak is het Uwv reeds veroordeeld in de proceskosten van appellante in beroep. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 759,- (hoger beroepschrift) voor verleende rechtsbijstand, € 89,06 voor reiskosten in verband met bezoek aan de deskundige en op € 200,- voor vergoeding van kosten voor de uitgebrachte verslagen door MSK-arts Lindroos, in totaal € 1.048,06. Ook dient het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 124,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L. Winters