ECLI:NL:CRVB:2022:752

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
21/96 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen ongegrond verklaard. De zaak betreft de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, die beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van huishoudelijke taken, ontving eerder zes uur huishoudelijke ondersteuning per week. Het college heeft deze ondersteuning verlaagd naar vier uur per week, gebaseerd op een medisch advies van 6 februari 2020. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden deze verlaging had doorgevoerd, en dat appellante in staat was om lichte huishoudelijke taken zelf uit te voeren, met uitzondering van zwaar huishoudelijk werk waarvoor zij hulp nodig had. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep verworpen. De aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

21 96 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2020, 20/974 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 23 maart 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 16 februari 2022. Namens appellante is verschenen mr. Wevers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door I.M. van Dijk-Abeln.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1964, heeft beperkingen die haar belemmeren bij het doen van
huishoudelijke taken. In verband daarmee heeft het college aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 15 februari 2017 tot en met 30 november 2017 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt voor zes uur per week in de vorm van zorg in natura. Aansluitend heeft het college bij besluit van 14 december 2017, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 24 april 2018, appellante op grond van de Wmo 2015 voor de periode van 1 december 2017 tot en met 30 november 2018 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt voor vier uur per week in de vorm van zorg in natura. Bij uitspraak van 19 april 2019 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 24 april 2018 ongegrond verklaard. Appellante heeft haar hoger beroep tegen deze uitspraak ingetrokken.
1.2.
Bij besluit van 4 juli 2019 heeft het college appellante op grond van de Wmo 2015
voor de periode 1 juli 2019 tot en met 31 mei 2020 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt voor vier uur per week.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 18 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het
bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 juli 2019 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college een medisch advies van 6 februari 2020 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – overwogen dat de eerdere verstrekking van zes uur huishoudelijk ondersteuning was gebaseerd op een andere situatie dan die waarvan is uitgegaan bij het bestreden besluit. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de conclusies van het zorgvuldig tot stand gekomen medisch advies van 6 februari 2020 te twijfelen. Uit dit advies volgt dat appellante in staat moet worden geacht om – verdeeld over de dag en dagen van de week – het lichte huishoudelijke werk, waarbij zij niet veel of langdurig hoeft te bukken, en de was zelf te doen. Zij is wel aangewezen op hulp bij zwaar huishoudelijk werk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op goede gronden de omvang van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning, rekening houdend met het medisch advies, bepaald op vier uur per week.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het medisch advies niet ingaat op haar beperkingen en tegenstrijdigheden bevat. Het college heeft ten onrechte geconcludeerd dat appellante zelf in staat is tot het verrichten van lichte taken en het doen van de was. Volgens appellante is de grondslag voor de eerdere verlaging van zes uur huishoudelijke hulp per week naar vier uur huishoudelijke hulp per week komen te vervallen, omdat die verlaging het gevolg was van door haar oudste zoon te verlenen gebruikelijke hulp. Deze zoon woont inmiddels niet meer thuis.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel over de beroepsgronden had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H. Benek en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.E. van Donk