ECLI:NL:CRVB:2022:743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/3525 ZW. De procedure betreft de verschuldigdheid van het griffierecht, dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden betaald door de indiener van het beroepschrift. Appellante is bij brief van 1 december 2021 geïnformeerd over het verschuldigde griffierecht van € 134,- en is verzocht dit bedrag binnen 28 dagen te betalen. Op 1 januari 2022 is appellante opnieuw gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met de mededeling dat als dit niet tijdig zou gebeuren, de procedure niet inhoudelijk behandeld zou worden.
Het griffierecht is echter niet binnen de gestelde termijn betaald. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er op basis van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk behandeld zal worden. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier J.M. Labage, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en belanghebbenden kunnen binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen.