ECLI:NL:CRVB:2022:742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
21/3499 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Kuiper, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 6 augustus 2021 in de zaak met nummer 21/688 een uitspraak gedaan, waartegen appellante in hoger beroep ging. Echter, de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het griffierecht, dat verschuldigd was voor het indienen van het hoger beroep, niet tijdig was betaald. De gemachtigde van appellante was herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 134,- binnen een bepaalde termijn te voldoen. Ondanks een herinnering en een aangetekende brief, werd het griffierecht pas op 6 januari 2022 ontvangen, wat buiten de gestelde termijn viel. Hierdoor kon de Centrale Raad van Beroep niet anders concluderen dan dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De uitspraak werd gedaan op 31 maart 2022, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter F.M. Rijnbeek, in aanwezigheid van griffier H. Alajai.

Uitspraak

Datum uitspraak: 31 maart 2022
21/3499 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 augustus 2021, 21/688 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Kuiper hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 25 september 2021 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 26 oktober 2021 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Per brief van 1 november 2021 heeft de gemachtigde van appellante te kennen gegeven dat de oorspronkelijke factuur weliswaar niet door haar is ontvangen, maar dat de herinnerings-factuur van 26 oktober 2021, die wel door haar is ontvangen, zal worden voldaan.
Het griffierecht is pas op 6 januari 2022 ontvangen. Dat betekent dus dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald. Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) H. Alajai
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ