ECLI:NL:CRVB:2022:741
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken beroepsgronden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juli 2021. Appellant had hoger beroep ingesteld, maar het ingediende beroepschrift bevatte geen gronden. Volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. Deze bepaling is ook van toepassing op hoger beroep, zoals bepaald in artikel 6:24 van de Awb.
Appellant is in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar heeft de gestelde termijnen ongebruikt laten voorbijgaan. Op 29 september 2021 is appellant per brief geïnformeerd over het ontbreken van gronden en kreeg hij vier weken de tijd om dit te corrigeren. Ook na een tweede aanmaning op 2 november 2021, waarbij opnieuw een termijn van vier weken werd gegeven, heeft appellant geen actie ondernomen. De aangetekende brief van 2 november 2021 werd retour ontvangen met de mededeling “niet afgehaald”, terwijl het adres van appellant volgens de basisregistratie personen ongewijzigd was.
De Centrale Raad van Beroep concludeert dat er geen redenen zijn gebleken die een verontschuldiging voor het verzuim kunnen vormen. Daarom is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en belanghebbenden kunnen binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen.