Uitspraak
21.2600 WIA
.Het Uwv heeft zich (via videobellen) laten vertegenwoordigen door mr. E. Moerman-Bootsma.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellante, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts. Appellante had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval en had psychische klachten, maar de rechtbank vond dat zij niet voldoende medische onderbouwing had geleverd voor haar standpunten. De verzekeringsarts had in zijn rapportage van 8 januari 2020 vastgesteld dat de klachten moeilijk objectiveerbaar waren, maar had appellante toch beperkingen toegekend. Het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat haar beperkingen op de datum in geding, 22 januari 2020, waren onderschat. De informatie van de behandelend artsen en de rapportages van de verzekeringsartsen gaven geen aanleiding om de eerdere oordelen te herzien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.