ECLI:NL:CRVB:2022:734

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
19/4762 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv, die met ingang van 19 november 2018 is vastgesteld op minder dan 35%. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel, die het beroep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv juist is. De arts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin rekening is gehouden met zowel de psychische als lichamelijke klachten van appellant. De rechtbank heeft de overwegingen van de arts onderschreven en er is geen aanleiding om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen. De brief van de gezondheidspsycholoog van 29 november 2021 leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze geen nieuwe conclusies biedt over het cognitief functioneren van appellant. De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies passen binnen de vastgestelde beperkingen van appellant en dat er geen grond is voor een deskundige benoeming. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

19 4762 WIA

Datum uitspraak: 24 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 oktober 2019, 19/680 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Namens het Uwv heeft M.K. Affia via videobellen aan de zitting deelgenomen. De zaak is gevoegd behandeld met zaak 20/3958 ZW.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en appellant in de gelegenheid gesteld om de uitkomsten van een neuropsychologisch onderzoek (NPO) in het geding te brengen.
Appellant heeft een brief van een gezondheidszorgpsycholoog van 29 november 2021 ingediend. Het Uwv heeft hier met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 december 2021 op gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten. Zaken 19/4762 WIA en 20/3958 ZW zijn gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerker/geestelijk verzorger voor ongeveer 40 uur per week. Op 21 november 2016 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 oktober 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 23 oktober 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 19 november 2018 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 6 februari 2019 een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een deel van de geselecteerde functies verworpen en op basis van de resterende functies de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld op minder dan 35%. Bij beslissing op bezwaar van 26 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 6 februari 2019. Niet ter discussie staat dat appellant bekend is met een combinatie van aandoeningen. Dat en in hoeverre hij hierdoor in medisch opzicht beperkt belastbaar is, is zorgvuldig beoordeeld en navolgbaar verwoord in de rapporten van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat, anders dan bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb), geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, omdat er geen intensieve behandeling meer is. Wat betreft de door appellant geclaimde beperkingen op beoordelingspunten 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht) en 1.3 (herinneren) heeft hij erop gewezen dat de cognitieve klachten geen neurologische oorzaak hebben maar voortkomen uit een psychisch toestandsbeeld. Gelet op de bevindingen bij het psychisch onderzoek door de arts van het Uwv is er geen aanleiding om hiervoor verdergaande beperkingen aan te nemen. Bovendien komen beperkingen ten aanzien van de aandacht en het herinneren over het algemeen alleen voor bij mensen met een ernstige stoornis, daarvan is bij appellant geen sprake. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang geacht dat de cognitieve klachten niet zijn geobjectiveerd middels een NPO. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat er geen grond is voor een urenbeperking en hij heeft gereageerd op de door appellant ingediende brief van zijn behandelend psychiater van 9 mei 2019. De rechtbank heeft geen reden gezien om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen, heeft de rechtbank afgewezen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies passen binnen de belastbaarheid van appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant primair aangevoerd dat op de datum in geding, net als bij de EZWb, sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Dat bij de EZWb is geconcludeerd dat hij geen benutbare mogelijkheden had hield niet alleen verband met de behandeling, maar ook met de ernst van zijn klachten. Daarin is sindsdien geen verbetering opgetreden. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld in de FML van 6 februari 2019. Hij is van mening dat beperkingen hadden moeten worden aangenomen op de beoordelingspunten 1.1, 1.2 en 1.3. Uit de brieven van de behandelend psychiater van 30 augustus 2018 en 9 mei 2019 en de brief van de revalidatiearts van 25 januari 2018 blijkt dat de psychische problematiek leidt tot reële cognitieve problemen. Daarnaast is volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met zijn lichamelijke beperkingen die voortvloeien uit een whiplash trauma. Bovendien had, gelet op zowel de psychische als de lichamelijke klachten, een urenbeperking moeten worden aangenomen. Appellant heeft de Raad verzocht om een psychiater als deskundige te benoemen. Verder heeft hij aangevoerd dat de door het Uwv geselecteerde functies niet passen binnen de bij hem vastgestelde beperkingen. In de functie samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) is sprake van een verhoogd persoonlijk risico. De functie productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) vereist een hoog handelingstempo en kent deadlines en productiepieken. Bovendien moet in deze functie intensief worden samengewerkt met collega’s.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en appellant in de gelegenheid gesteld om de uitkomsten van een NPO, dat op 25 oktober 2021 zou worden uitgevoerd, in het geding te brengen. Appellant heeft vervolgens een brief van een gezondheidspsycholoog van 29 november 2021 ingediend. Uit deze brief blijkt dat het NPO voortijdig is afgebroken omdat het door de lage belastbaarheid van appellant onvoldoende mogelijk was om het testmateriaal betrouwbaar af te nemen. Appellant heeft gewezen op de door de gezondheidspsycholoog omschreven observaties en haar conclusie dat sprake is van een hoge psychische lijdensdruk en lage belastbaarheid.
3.4.
In reactie op de brief van de gezondheidspsycholoog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 27 december 2021 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de FML te wijzigen. Op basis van het beperkte onderzoek door de gezondheidspsycholoog kunnen geen betrouwbare conclusies worden getrokken over het cognitief functioneren van appellant. Het onderzoek vond bovendien ruim na de datum in geding plaats en de door de gezondheidspsycholoog omschreven klachten wijken niet essentieel af van de klachten die bekend waren bij de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Met deze klachten is in de FML van 6 februari 2019 voldoende rekening gehouden, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 19 november 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.2.
Uit het rapport dat op 6 maart 2018 is opgesteld in het kader van de EZWb blijkt dat appellant bij die beoordeling niet op een spreekuur is gezien. De arts heeft uitsluitend het dossier en een door appellant ingevulde vragenlijst bestudeerd. Hieruit bleek dat appellant kort na de toetsdatum zou starten met een revalidatiebehandeling. De arts heeft vervolgens besloten om de EZWb om praktische redenen verkort uit te voeren en ervan uit te gaan dat appellant geen benutbare mogelijkheden had of in elk geval niet in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij de WIA-beoordeling heeft de arts van het Uwv appellant wel op het spreekuur gezien en beschikte hij, anders dan bij de EZWb, over informatie van de psychiater en de revalidatiearts. Hieruit kwam naar voren dat geen revalidatiebehandeling was gestart en dat appellant laag frequent werd gezien door de psychiater voor farmacotherapeutische begeleiding en explorerende en steunende gesprekken. De arts van het Uwv heeft tijdens het spreekuur – deels via de echtgenote van appellant die als tolk fungeerde – een anamnese afgenomen, het dagverhaal uitgevraagd en appellant psychisch en lichamelijk onderzocht. Op basis van de aldus verkregen informatie is terecht geconcludeerd dat op de datum in geding bij appellant geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Appellant was niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling en was evenmin bedlegerigheid of ADL-afhankelijk. Ook is niet gebleken dat appellant als gevolg van een ernstige psychische stoornis niet of dermate minimaal functioneerde in zijn zelfverzorging, zijn directe samenlevingsverband en zijn sociale contacten, dat hij psychisch niet zelfredzaam was.
4.2.3.
De arts heeft vervolgens een FML opgesteld, waarin zowel rekening is gehouden met de psychische klachten als met de lichamelijke klachten van appellant. Er zijn beperkingen aangenomen in het persoonlijk- en sociaal functioneren ter voorkoming van overbelasting en overprikkeling. Gelet op het belang van een vaste structuur zijn ook beperkingen gesteld voor het werken in de nacht en in onregelmatige- of ploegendiensten. Bovendien is in de FML tot uitdrukking gebracht dat appellant geen fysiek zwaar werk kan doen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met het medicatiegebruik aanvullende beperkingen vastgesteld voor verhoogd persoonlijk risico en professioneel autorijden. Zij heeft in haar verschillende rapporten overtuigend gemotiveerd dat, gelet op de bevindingen van de primaire arts en de revalidatiearts, de beschikbare medische informatie en het functioneren van appellant in zijn dagelijks leven, geen objectief medische grondslag bestaat om verdergaande beperkingen vast te stellen.
4.2.4.
De brief van de gezondheidspsycholoog van 29 november 2021 leidt niet tot een ander oordeel. In deze brief zijn geen conclusies getrokken over het cognitief functioneren van appellant. Ook de door de gezondheidspsycholoog omschreven observaties en haar conclusies over de lijdensdruk en belastbaarheid van appellant geven geen aanknopingspunten om de FML van 6 februari 2019 voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat het onderzoek door de gezondheidspsycholoog ruim na de datum in geding heeft plaatsgevonden en dat de door appellant omschreven klachten niet wezenlijk verschillen van de klachten die bij het Uwv bekend waren en in de beoordeling zijn betrokken.
4.3.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen afgewezen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passen binnen de bij appellant vastgestelde beperkingen. Zij heeft er daarbij terecht op gewezen dat het persoonlijk risico in de functie samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) blijkens het resultaat functiebeoordeling uitsluitend betrekking heeft op het werken met een mes. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bevestigd dat dit past binnen de belastbaarheid van appellant, omdat de beperking voor verhoogd persoonlijk risico in zijn geval ziet op het omgaan met gevaarlijke machines en werken op grote hoogtes. Wat betreft de functie productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht gesteld dat deadlines of productiepieken en een hoog handelingstempo geen onderdeel uitmaken van de kenmerkende functiebelasting. Samenwerken komt alleen voor met een afgebakende deeltaak en daartoe wordt appellant volgens de FML in staat geacht.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) J.J.C. Vorias