ECLI:NL:CRVB:2022:729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
20/4245 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond wegens niet-betaling griffierecht en onvoldoende inzicht in financiële situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2022 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere beslissing waarbij haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat appellante het griffierecht niet had betaald. Appellante heeft in verzet aangevoerd dat zij, gezien haar inkomen, niet in staat was om het griffierecht te betalen. Echter, de Raad heeft vastgesteld dat appellante geen duidelijkheid heeft gegeven over haar financiële situatie door het inkomstenformulier niet volledig in te vullen.

De Raad heeft in het proces van verzet de procedure gevolgd zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht. Appellante had eerder een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar de Raad heeft haar verzoek afgewezen omdat zij niet de benodigde informatie had verstrekt. Ondanks meerdere verzoeken om aanvullende informatie, heeft appellante het formulier niet volledig ingevuld, wat heeft geleid tot onvoldoende inzicht in haar financiële situatie.

Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat het verzet ongegrond is, omdat appellante niet heeft aangetoond dat zij niet in verzuim was met betrekking tot de betaling van het griffierecht. De Raad heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling in deze zaak. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechter en griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 maart 2022
20/4245 PW en 20/4246 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2020, 19/1248 en 20/5211 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak op 2 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de Raad het hoger beroep niet inhoudelijk in behandeling kan nemen. De Raad heeft dit gedaan zonder een zitting te houden, met toepassing van de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Appellante is het niet eens met de uitspraak van de Raad van 2 november 2021 en heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld op de zitting van 10 februari 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De Raad heeft het hoger beroep van appellante in de uitspraak van 2 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald.
In verzet stelt appellante voor zover hier van belang, dat zij gezien haar inkomen niet in staat is om het griffierecht te betalen.
Appellante heeft in verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest. Appellante heeft in een brief van 24 december 2021, door de Raad ontvangen op 31 december 2021, een beroep op betalingsonmacht gedaan. De Raad heeft om te beoordelen of appellante aan de criteria voor het aannemen van betalingsonmacht voldoet, op 22 januari 2021 bij de Raad voor Rechtsbijstand een inkomensverklaring betreffende appellante opgevraagd. De inkomensverklaring is op 11 februari 2021 ontvangen. De Raad heeft appellante in een brief van 5 maart 2021 verzocht om binnen twee weken door middel van het invullen en retourneren van de bij die brief gevoegde verklaring aan te geven of de gegevens op de inkomensverklaring nog actueel zijn en of zij over vermogen beschikt. Appellante heeft de verklaring met een brief van 16 maart 2021 teruggestuurd, maar de verklaring was niet volledig ingevuld. Appellante is bij brief van 22 maart 2021 in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens op de verklaring in te vullen. Zij is er daarbij op gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als zij het formulier niet binnen twee weken compleet ingevuld retour stuurt. Appellante heeft de verklaring met een brief van 29 maart 2021 opnieuw onvolledig aan de Raad teruggestuurd.
Door het niet (volledig) invullen van het formulier heeft appellante onvoldoende inzicht gegeven in haar financiële situatie. De Raad heeft daarom in een brief van 11 mei 2021 haar beroep op betalingsonmacht afgewezen en appellante meegedeeld dat zij een nieuwe betalingsherinnering voor het voldoen van het griffierecht zal ontvangen. Zij is er daarbij op gewezen dat het niet tijdig betalen van het griffierecht er toe kan leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Bij aangetekende brief van 13 mei 2021 is aan haar de betalingsherinnering verzonden en meegedeeld dat het verschuldigde bedrag van € 131,- binnen vier weken na de datum van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Appellante heeft het griffierecht niet binnen deze termijn voldaan.
De Raad heeft de juiste procedure gevolgd ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht. Appellante heeft echter geen duidelijkheid over haar inkomen gegeven. Om die reden kan hetgeen in verzet is aangevoerd niet slagen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) E.X.R. Yi