ECLI:NL:CRVB:2022:722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
20/1855 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk als engineer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als engineer en werkvoorbereider in de infrastructuur telecom werkzaam was, had zich op 29 juni 2017 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had zijn ZW-uitkering per 28 juli 2017 beëindigd, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv onzorgvuldig was, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het ontbreken van nader onderzoek niet voor zijn rekening en risico zou moeten komen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant op de datum in geding in staat was zijn eigen werk te verrichten. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat de medische informatie die door appellant was ingediend niet voldoende was om het standpunt van het Uwv te weerleggen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek en de verantwoordelijkheid van de appellant om relevante informatie te verstrekken.

Uitspraak

20 1855 ZW

Datum uitspraak: 30 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
3 april 2020, 17/6353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft daarop gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft, deels via videobellen, plaatsgevonden op 16 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L. van Etten (opvolgend gemachtigde). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is via een uitzendbureau werkzaam geweest als engineer, werkvoorbereider infrastructuur telecom voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is in september 2016 geëindigd. Appellant heeft zich op 29 juni 2017 ziek gemeld met migraine en hart- en vermoeidheidsklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op 21 juli 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 28 juli 2017 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van engineer, werkvoorbereider infrastructuur telecom. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 juli 2017 de ZW-uitkering van appellant per 28 juli 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 4 april 2018 geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld nader medisch onderzoek te verrichten. Het Uwv heeft vervolgens een nader rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep P.R.S. Baidjoe van 6 juni 2018 ingebracht, waarop appellant heeft gereageerd.
2.2.
Ter zitting van 25 januari 2019 heeft de rechtbank het onderzoek voortgezet en gesloten. Bij beslissing van 30 januari 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en appellant in de gelegenheid gesteld (een) verklaring(en) van zijn behandelaar(s) over te leggen waaruit volgt op grond van welke lichamelijke en psychische klachten hij op 25 juli 2017 door de huisarts is verwezen naar de SOLK-polikliniek en waaruit eveneens volgt óf, en zo ja in welke mate, deze klachten destijds in de weg hebben gestaan aan het algemeen dagelijks functioneren van appellant. Appellant heeft vervolgens medische stukken ingediend met het verzoek die niet door te zenden naar het Uwv. De rechtbank heeft – na overleg met appellant – de medische stukken in een gesloten enveloppe naar het Uwv toegezonden ter beoordeling door een andere arts dan verzekeringsarts bezwaar en beroep Baidjoe. Verzekeringsarts bezwaar en beroep G. van den Brandhof heeft de ingebrachte informatie bekeken en bericht dat er medische informatie mist, zoals de conclusie (diagnose) en van wie de medische informatie afkomstig is, zodat niet aan de opdracht van de rechtbank om het onderzoek aan te vullen kan worden voldaan. De rechtbank heeft appellant in de gelegenheid gesteld om te reageren en/of om aanvullende stukken toe te sturen. Appellant heeft laten weten geen aanvullende stukken toe te sturen.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten en daarbij het Uwv opgedragen het griffierecht te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Baidjoe aanvankelijk onzorgvuldig onderzoek verricht, zodat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Hiertoe heeft zij overwogen dat appellant heeft geweigerd de in de heropeningsbeslissing gevraagde nadere medische informatie volledig te verstrekken. Zo ontbreken één of meer pagina’s van de specialistenbrief van 6 april 2018 aan de huisarts. De wel door appellant overgelegde stukken voldoen niet aan de door de rechtbank in de heropeningsbeslissing gestelde voorwaarden. Nu appellant weigert de benodigde informatie te overleggen, bemoeilijkt hij nodeloos het door het Uwv te verrichten onderzoek. Het moet dan ook voor zijn risico blijven dat het Uwv niet in de gelegenheid is geweest nader onderzoek te doen waardoor niet kan worden beoordeeld of appellant op de datum in geding inderdaad niet in staat was om de maatgevende arbeid te verrichten. De rechtbank heeft gelet hierop geen aanleiding gezien een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Hiertoe heeft hij betoogd dat het ontbreken van nader onderzoek ten onrechte voor zijn rekening en risico komt. Hij heeft het nader onderzoek niet moedwillig bemoeilijkt. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Brandhof had, ondanks het ontbreken van één pagina van de specialistenbrief van 6 april 2018, nader onderzoek kunnen en moeten verrichten. Appellant heeft verder herhaald dat hij op 28 juli 2017 ongeschikt was voor zijn eigen werk als engineer, werkvoorbereider infrastructuur telecom. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij aanvullende medische stukken overgelegd, waaronder de ontbrekende pagina van de specialistenbrief van 6 april 2018. Appellant verzoekt de Raad een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft – onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 februari 2022 – bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In geschil is of het Uwv appellant terecht per 28 juli 2017 geschikt heeft geacht voor zijn eigen werk als engineer, werkvoorbereider infrastructuur telecom.
4.3.
Niet in geschil is dat aan het bestreden besluit onzorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt en dat besluit om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Gelet op dit zorgvuldigheidsgebrek heeft de rechtbank appellant in de gelegenheid gesteld nadere medische informatie in te brengen, waarna het Uwv in de gelegenheid zou worden gesteld nader medisch onderzoek te verrichten. Vaststaat dat appellant (onder meer) een incomplete brief van 6 april 2018 van de Vakgroep Interne Geneeskunde van het Gelre ziekenhuis Apeldoorn heeft ingebracht. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Brandhof heeft geconcludeerd dat de onvolledigheid van die brief maakt dat het voor hem niet mogelijk is het door de rechtbank verzochte aanvullende onderzoek te verrichten. Appellant heeft vervolgens volhard in zijn keuze de ontbrekende pagina niet te overleggen. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat dit voor rekening en risico van appellant moet blijven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank in ruime mate tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant tegen het doorzenden van deze stukken aan het Uwv.
4.4.
In hoger beroep heeft appellant medische stukken ingediend, waaronder de ontbrekende pagina van de brief van 6 april 2018. In een rapport van 9 februari 2022 heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Brandhof hierop gereageerd en geconcludeerd dat de informatie geen aanleiding geeft het standpunt – dat appellant per 28 juli 2017 geschikt is voor zijn eigen werk – te wijzigen. Hiertoe heeft de verzekeringsarts overwogen dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Baidjoe de brieven van de huisarts van 29 mei 2018 en de internist-nefroloog van 30 mei 2018 al bij zijn beoordeling in mei 2018 heeft betrokken. Uit de thans in hoger beroep ingebrachte medische informatie volgt verder dat er onveranderd geen somatische verklaring is gevonden voor de door appellant ervaren lichamelijke klachten. Appellant is in september 2017 gezien op de SOLK polikliniek voor een intake door de internist-nefroloog en een psycholoog. Uit de brief van psychiater Aten van 28 juni 2018 volgt dat appellant in 2018 wederom is gezien voor een ‘intake SOLK poli’. Appellant heeft vervolgens met succes een SOLK-programma doorlopen, zo blijkt uit de brief van een internist-nefroloog van 12 januari 2022. Uit de brief van psychiater Aten van 21 maart 2019 volgt dat tijdens het SOLK-programma sprake bleek van psychische problematiek, waarvoor appellant is verwezen naar GGNet met een verzoek tot gespecialiseerde vervolgbehandeling. Een intake in 2019 bij GGNet bleek niet mogelijk. Of appellant na 2019 gezien is voor een intake bij GGNet dan wel een andere GGZ instelling is niet duidelijk, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De informatie van GGNet van maart 2019, ongeveer anderhalf jaar na datum in geding, werpt naar zijn mening geen ander licht op de psychische klachten en de belastbaarheid van appellant rond de datum in geding. De Raad kan dit gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen en ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat appellant op 28 juli 2017 in staat was zijn eigen werk als engineer, werkvoorbereider infrastructuur telecom te verrichten. Gelet hierop ziet de Raad evenmin aanleiding een deskundige te benoemen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Het hoger beroep van appellant slaagt niet en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
30 maart 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.M.M. Chevalier