In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, heeft zich op 24 mei 2016 ziek gemeld na een verkeersongeval, wat leidde tot zowel lichamelijke als psychische klachten. Het Uwv heeft na een medisch onderzoek vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar is, maar dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hierdoor werd zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen.
De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling te twijfelen. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn psychische klachten niet voldoende zijn meegewogen en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak bevestigd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. De Raad oordeelt dat de beroepsgronden van appellant niet slagen en volgt de overwegingen van de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.