ECLI:NL:CRVB:2022:712
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte heeft vastgesteld op minder dan 35% met ingang van 6 juni 2019, en dat hem onterecht een WIA-uitkering is geweigerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep als een herhaling van eerdere argumenten in beroep beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit van het Uwv. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat de verzekeringsartsen over voldoende informatie beschikten om tot hun oordeel te komen. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwen, en de rechtbank heeft terecht toepassing gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, omdat niet is gebleken dat appellant door het motiveringsgebrek is benadeeld. De conclusie van het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, blijft gehandhaafd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.