Uitspraak
20 2539 WAO
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
WAO-uitkering omdat zijn rug-, bekken- en maagklachten in de jaren na de beëindiging van zijn uitkering zijn toegenomen. Bij het verzoek heeft hij informatie van zijn huisarts gevoegd. Op 11 maart 2019 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat een toename van beperkingen en arbeidsongeschiktheid tussen 28 februari 1995 en 28 februari 2000 op grond van de aanwezige informatie niet is vast te stellen. Bij besluit van 26 april 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen. Om aanspraak te kunnen maken op herleving van de WAO-uitkering moet namelijk sprake zijn van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eerder WAO-uitkering is ontvangen.
pathologisch-anatomisch substraat voor de rugklachten waardoor een objectiveerbare verslechtering minder voor de hand ligt. Ook is het de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de gegevens van de huisarts niet gebleken dat appellant voor de rugklachten in de periode 1995 tot en met 2000 een nader onderzoek of een nadere behandeling heeft ondergaan. Uit de informatie van de huisarts blijkt verder dat de maagklachten in wisselende mate aanwezig zijn, maar niet dat deze in een bepaalde periode duidelijk zijn verslechterd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat uit de beschikbare informatie geen toegenomen beperkingen kunnen worden afgeleid. De rechtbank heeft geoordeeld dat het feit dat appellant zich in 1998 heeft aangemeld voor behandeling van zijn persoonlijkheidsproblematiek op zichzelf niets zegt over een toename van de beperkingen. Ook de dosering van de medicatie is daarvoor geen aanwijzing. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat het risico om over een periode ver in het verleden nog objectieve informatie te krijgen bij appellant ligt, te meer omdat niet gebleken is dat hij niet op een veel eerder moment zijn aanvraag had kunnen indienen.