ECLI:NL:CRVB:2022:710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
20/2253 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en nekklachten, had een ZW-uitkering ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat hij per 28 november 2017 geen recht meer had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het oordeel van een ingeschakelde deskundige volgde die geen urenbeperking had aangenomen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen en dat hij meer beperkt was dan vastgesteld. De Raad oordeelde dat de rechtbank het deskundigenrapport terecht had gevolgd en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

20 2253 ZW

Datum uitspraak: 24 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 mei 2020, 18/1696 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.C.M. van den Hoek, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Van den Hoek heeft zich teruggetrokken als gemachtigde van appellant. Namens appellant heeft mr. H. van Straten, advocaat, stukken ingezonden. Het Uwv heeft eveneens nadere stukken ingezonden.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als voorman schoonmaak voor gemiddeld 28,74 uur per week. Appellant heeft zich vanuit een situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving met ingang van 23 september 2016 ziekgemeld met onder meer rug- en nekklachten, waarna hij vanaf laatstgenoemde datum ziekengeld heeft ontvangen.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts appellant op 27 september 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 66,49% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 27 oktober 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 28 november 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellant heeft in beroep tegen het bestreden besluit een medisch advies van verzekeringsarts R.A. Hollander van 16 juli 2018 ingediend. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een deskundige te benoemen en heeft verzekeringsarts L. Greveling-Fockens (deskundige) verzocht een onderzoek in te stellen. Deze deskundige heeft zich blijkens het rapport van 4 maart 2019 grotendeels kunnen verenigen met de FML van 27 september 2017. Voor lopen tijdens het werk is de deskundige ervan uitgegaan dat appellant tot twee uur per dag kan lopen in plaats van twee tot drie uur. Verder heeft de deskundige appellant verdergaand beperkt geacht voor staan tijdens het werk. De deskundige heeft geen urenbeperking aangewezen geacht omdat op de datum in geding geen sprake meer was van intensieve behandeling. Appellant is volgens de deskundige wel beperkt ten aanzien van ’s nachts en ’s avonds werken. Naar aanleiding van het deskundigenrapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 30 april 2019 aangepast waarbij alle door de deskundige voorgestane wijzigingen zijn overgenomen, waarna de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 22 mei 2019 heeft geconcludeerd dat één van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in het licht van de bijgestelde FML niet passend is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een reservefunctie geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 33,75%.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie in de beoordeling betrokken. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Uitgaande van de belastbaarheid van appellant zoals vastgelegd in de FML van 30 april 2019 moet appellant geschikt worden geacht voor de in beroep aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies. Appellant kan met deze functies meer dan 65% van het maatmaninkomen verdienen. Appellant is daarom per 28 november 2017 terecht niet arbeidsongeschikt als bedoeld in de ZW geacht. Gelet op de gewijzigde medische en arbeidskundige motivering in beroep berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Deze schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is met toepassing van artikel 6:22, van de Awb gepasseerd omdat aannemelijk is dat appellant door deze schending niet is benadeeld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Gedurende de beroepsprocedure heeft appellant een medisch advies van verzekeringsarts Hollander ingebracht die appellant verdergaand beperkt heeft geacht en een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aan de orde heeft geacht. De door de rechtbank geraadpleegde deskundige heeft haar bevindingen in het rapport van 5 maart 2019 neergelegd en geen urenbeperking aangenomen. Nu beide verzekeringsartsen een ander standpunt innemen over de noodzaak van een urenbeperking, is voldoende twijfel gezaaid over het al dan niet aannemen van een urenbeperking. Appellant acht een urenbeperking noodzakelijk omdat hij veel moet rusten en een groot deel van de dag liggend doorbrengt. Bij brief van 9 juli 2021 heeft appellant een rapport van Argonaut van 31 juli 2018, een rapport van arts J.H.M. van Deinse van 12 november 2020 en een verslag van neuroloog H.M. Schippers van 16 december 2020 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Naar vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Vormen de daartegen aangevoerde bezwaren een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zodanig motiveren dat daarbij inzicht wordt gegeven in de aan het oordeel van de rechter ten grondslag liggende gedachtegang, waardoor deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de noodzaak voor een urenbeperking is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft op juiste wijze de door appellant in eerste aanleg aangevoerde gronden beoordeeld en met juistheid overwogen dat en waarom deze gronden niet slagen. De rechtbank heeft inzichtelijk gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om af te wijken van het onder 4.2 opgenomen uitgangspunt dat het oordeel van de door de rechtbank benoemde deskundige in beginsel kan worden gevolgd. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Het rapport is begrijpelijk en goed gemotiveerd. De deskundige, die nu juist is ingeschakeld wegens de tegenstrijdige inzichten, heeft de beschikbare medische gegevens bij de beoordeling betrokken. Hierbij is ook de informatie van verzekeringsarts Hollander betrokken. De deskundige heeft daarbij afdoende gemotiveerd waarom zij een urenbeperking, anders dan het niet kunnen werken ’s avonds en ’s nachts, niet aangewezen acht.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep medische stukken overgelegd zonder toe te lichten welk standpunt hij daarmee wil onderbouwen. Voor zover appellant heeft bedoeld te stellen dat hij meer beperkt is op de items “lopen” of “lopen tijdens het werk”, bevatten deze stukken daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 juli 2021 terecht vastgesteld dat uit het rapport van Argonaut niet blijkt van een ernstig beenfunctieverlies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan ook worden gevolgd in het oordeel dat de informatie van Deinse van 12 november 2020 en de informatie van Schippers van 16 december 2020 geen aanleiding geven tot verdergaande beperkingen ten aanzien van lopen. Bovendien zien deze laatste rapporten op de medische situatie van appellant drie jaar na de datum in geding.
4.5.
De rechtbank heeft het oordeel van de ingeschakelde deskundige terecht gevolgd. Wat appellant daarover in hoger beroep naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) R. van der Heide