ECLI:NL:CRVB:2022:71
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging tijdelijke aanstelling en omzetting naar onbepaalde tijd in het ambtenarenrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, had een tijdelijke aanstelling die eindigde op 29 februari 2020. De minister had deze aanstelling niet omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd, wat appellante betwistte. Ze stelde dat haar tijdelijke aanstelling van rechtswege was overgegaan in een aanstelling voor onbepaalde tijd, omdat zij al drie jaar bij het ministerie werkte en steeds dezelfde werkzaamheden verrichtte. De Raad oordeelde echter dat er geen sprake was van drie tijdelijke aanstellingen of van werkzaamheden die gedurende 36 maanden gelijk waren. De Raad bevestigde dat de minister op goede gronden had besloten de tijdelijke aanstelling niet te verlengen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. De Raad concludeerde dat er geen schending was van het vertrouwensbeginsel en dat de minister niet in strijd had gehandeld met goed werkgeverschap. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.