ECLI:NL:CRVB:2022:705

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
21/2883 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak is in geschil of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft vastgesteld op 76,04% en of de WIA-uitkering ongewijzigd kon worden voortgezet. Appellant, die sinds 2011 arbeidsongeschikt is door rug- en psychische klachten, heeft in hoger beroep herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het onderzoek van het Uwv, dat gebaseerd was op psychiatrische en neurologische expertise, als zorgvuldig beoordeeld en geoordeeld dat er geen reden is om aan het medisch oordeel van het Uwv te twijfelen. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt ondersteunt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en geoordeeld dat deze niet slagen. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen is afgewezen, omdat er geen noodzakelijke twijfel is om dit te rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij is vastgesteld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant.

Uitspraak

21.2883 WIA

Datum uitspraak: 22 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2021, 20/5865 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] in Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 27 februari 2011 uitgevallen voor zijn werk als gereedschapsmaker voor 40 uur per week wegens rugklachten en psychische klachten (depressie). Bij besluit van 22 juli 2013 heeft het Uwv appellant met ingang van 8 september 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat hij met ingang van die datum 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 22 september 2015 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 8 december 2015 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Bij brief van 20 juni 2018 heeft de voormalig werkgever, die eigenrisicodrager is, het Uwv verzocht om een herbeoordeling. Op verzoek van een verzekeringsarts is
een psychiatrische expertise door de psychiater drs. D.G. Straatsburg uitgebracht en een neurologische expertise door de neuroloog dr. J.W.M. Brans. Appellant heeft op 13 november 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 december 2019. Een arbeidsdeskundige heeft aan de hand van deze FML een drietal functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 76,04 %. Bij besluit van 24 januari 2020 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn WGA-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet. De tegen dit besluit gemaakte bezwaren van zowel appellant als van zijn voormalige werkgever heeft het Uwv bij besluit van 16 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek verricht en is er geen aanleiding om het oordeel van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De verzekeringsarts heeft met appellant gesproken, informatie opgevraagd bij zijn behandelaar in Turkije en heeft daarnaast expertises laten uitvoeren door een psychiater en een neuroloog. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen iets hebben gemist. Wat betreft het standpunt van appellant dat hij ook door een orthopeed onderzocht had moeten worden vanwege zijn rugklachten heeft de rechtbank overwogen dat dit standpunt niet met een medische verklaring is onderbouwd en dat de verzekeringsarts de beperkingen aan de rug van appellant heeft onderkend en deze heeft meegenomen in de FML. De rechtbank heeft verder overwogen dat uit de stukken niet is gebleken dat appellant na 2012 nog last heeft gehad van slaapapneu of vergelijkbare klachten. Dat appellant niet meer dan één kilogram kan tillen en niet kan lopen zonder wandelstuk is eveneens niet met een medische verklaring onderbouwd. Het door appellant overgelegd medisch dossier van de huisarts van 1996 tot en met 2016 is overgelegd voor de beeldvorming, maar ziet naar het oordeel van de rechtbank niet op de datum in geding. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft als gevolg van de combinatie tussen zijn lichamelijke- en psychische klachten. Ook dit standpunt heeft appellant niet medisch onderbouwd. De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd waarom bij appellant geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Appellant is niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling, is niet bedlegerig, is in het dagelijks leven niet afhankelijk van derden en er is bij appellant geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Vast staat dat de medische situatie van appellant ernstig is, maar dat betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat er in het geheel geen benutbare mogelijkheden meer zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts gemotiveerd waarom er geen verdere urenbeperking dan vier uur per dag en twintig uur per week aan de orde is. De urenbeperking is om preventieve redenen opgenomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de bevindingen en het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beperkingen in de FML juist vastgesteld. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om gevolg te geven aan het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen. Evenmin heeft de rechtbank de stelling van appellant onderschreven dat de verzekeringsartsen niet onpartijdig zouden zijn, omdat zij bij het Uwv in dienst zijn.
3.1.
Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Volgens appellant is er sprake van strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Samengevat benadrukt appellant dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn forse psychische- en lichamelijke klachten/beperkingen, waardoor de FML onjuist is vastgesteld. Om die reden heeft hij in de beroepsfase het volledige huisartsendossier overgelegd, waaruit zijn ernstige situatie blijkt en met welke life-time events hij te kampen heeft. Appellant benadrukt dat hij met het dossier van de huisarts voldoende twijfel heeft gezaaid aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van het Uwv. Appellant benadrukt verder dat hij al jaren kampt met een ernstige depressie met psychotische kenmerken, een angststoornis, een narcistische persoonlijkheidsstoornis, chronische rugklachten, nekklachten, schouderklachten, en hoofdpijnklachten. Voorts heeft hij last van duizeligheid, waardoor hij zijn evenwicht niet kan bewaren. Ook is er sprake van ernstige slaapapneu (slapeloosheid), reden waarom hij niet goed kan slapen en hij overdag vermoeid is. Er had dan ook een urenbeperking aangenomen moeten worden. Appellant heeft verder nog benadrukt dat er sprake is van een forse bewegingsbeperking en stijfheid, waardoor hij ook enorm belemmerd is in zijn dagelijks functioneren. Tot slot heeft appellant nog benadrukt dat het Uwv een expertise heeft laten uitvoeren door een partijdige psychiater en neuroloog. De expertises dienden volgens appellant te worden uitgevoerd door een onafhankelijke psychiater en neuroloog en bovenal had het Uwv hem moeten laten onderzoeken door een orthopeed, omdat hij orthopedisch letsel heeft. Op grond van het voorgaande verzoekt appellant de Raad om twee onafhankelijke deskundigen aan te wijzen, te weten een orthopeed en een verzekeringsarts, zodat het dossier van appellant op onafhankelijke wijze kan worden beoordeeld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op 76,04% en terecht de WIA-uitkering ongewijzigd heeft voortgezet.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, is in wezen een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft terecht het onderzoek door het Uwv, dat mede is gebaseerd op een psychiatrische en neurologische expertise, het rapport van de verzekeringsarts en het dossieronderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, als zorgvuldig beoordeeld en terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven in rechtsoverweging 8 tot en met 12 van de aangevallen uitspraak, worden geheel onderschreven. Daar wordt het volgende nog aan toegevoegd.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd. Appellant heeft volstaan met een verwijzing naar het medisch dossier van zijn huisarts, waaruit volgens hem voldoende twijfel blijkt aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van het Uwv. Aan de informatie van de huisarts kan niet het gewicht worden toegekend dat appellant wenst. De informatie is van ruim voor de datum in geding en was voor een deel al bekend bij het Uwv, waarmee ook rekening is gehouden bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant.
4.5.
Wat appellant ter zitting nog naar voren heeft gebracht geeft evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gedaan. Wat betreft het standpunt van appellant dat de door het Uwv ingeschakelde deskundigen de schijn van partijdigheid hebben, wordt geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat de door de verzekeringsarts ingeschakelde deskundigen zich in hun oordeel hebben laten leiden door het Uwv, waardoor er vrees zou zijn voor (de schijn van) partijdigheid. Uit de expertise van psychiater drs. Straatsburg van 11 december 2019 blijkt dat deze appellant heeft onderzocht en alle voorhanden informatie van de behandelend sector, waaronder ook de informatie van de Turkse psychiater, bij de beoordeling heeft betrokken, waarna de psychiater tot de conclusie is gekomen dat er bij appellant sprake is van een depressieve stoornis, ernstig met psychotische kenmerken. Uit de expertise van de neuroloog dr. Brans van 12 december 2019 blijkt dat deze appellant eveneens heeft onderzocht en vervolgens heeft geconcludeerd dat er bij appellant sprake is van een duidelijke nervus ulnarisuitval aan de linkerzijde (linkerhand). Er is onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van voornoemde deskundigen. Wat betreft het standpunt van appellant dat hij voor zijn rugklachten ook door een orthopeed onderzocht had moeten worden, wordt overwogen dat uit de gedingstukken blijkt dat appellant in mei 2013 voor het laatst is gezien door een orthopedisch chirurg. Röntgenonderzoek X-LSWK liet toen een licht degeneratieve rug zien en een fraai geslaagde spondylodese, geen posttraumatische afwijkingen. De analyse botscan op 23 mei 2013 liet geen bijzonderheden zien. De orthopedisch chirurg is vervolgens tot de conclusie gekomen dat er bij appellant sprake is van chronisch aspecifieke lage rugpijn. De verzekeringsarts heeft appellant op 13 november 2019 nog nader onderzocht. Bij lichamelijk onderzoek aan de rug kon de verzekeringsarts geen ernstige afwijkingen constateren, behoudens dat appellant gezien de operatie die hij zijn rug heeft gehad, altijd wel beperkt zal blijven wat betreft de belastbaarheid van de rug. Daar is in de FML rekening mee gehouden. Niet gebleken dat appellant voor zijn rugklachten na mei 2013 nog onder behandeling is geweest, dan wel dat zijn rugklachten dusdanig zijn toegenomen dat deze tot verdergaande arbeidsbeperkingen hadden moeten leiden. In de FML van 11 december 2019 zijn al op verschillende items, in alle rubrieken, forse psychische en lichamelijke beperkingen aangenomen. Voor het aannemen van verdergaande beperkingen is in de aanwezige medische informatie geen steun te vinden.
4.6.
Het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen wordt afgewezen. De onderbouwing van het bestreden besluit door het Uwv met de rapporten van de verzekeringsartsen is gezien het voorgaande overtuigend. De noodzakelijke twijfel om tot het benoemen van een deskundige over te gaan ontbreekt.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.8.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) E.X.R. Yi