ECLI:NL:CRVB:2022:70
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van een vaste aanstelling na meerdere detacheringsovereenkomsten en onterecht ontslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, werkzaam bij de Dienst, had een aantal aaneengeschakelde detacheringsovereenkomsten en stelde dat zij recht had op een vaste aanstelling. De staatssecretaris van Financiën had haar echter met ingang van 1 maart 2019 in tijdelijke dienst aangesteld, wat leidde tot een ontslagbesluit op 9 mei 2019. De appellante voerde aan dat zij, gezien haar langdurige detachering, recht had op een vaste aanstelling en dat het ontslag onterecht was verleend.
De Raad oordeelde dat de appellante inderdaad recht had op een vaste aanstelling, omdat zij meer dan drie aaneengeschakelde detacheringsovereenkomsten had gehad. De Raad stelde vast dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de werkzaamheden van de appellante tijdens haar detachering wezenlijk verschilden van die tijdens haar tijdelijke aanstelling. Hierdoor was er van rechtswege een vaste aanstelling ontstaan, en was het ontslag onterecht.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, de beroepen werden gegrond verklaard en de besluiten van de staatssecretaris werden herroepen. De Raad bepaalde dat de appellante met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2019 in vaste dienst was aangesteld. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellante, die in totaal op € 4.145,82 werden begroot, inclusief reiskosten en griffierecht.