ECLI:NL:CRVB:2022:7
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid van appellant voor arbeid na ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die zich ziek had gemeld met klachten van het bewegingsapparaat en luchtwegklachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 22 maart 2019 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad oordeelde dat de medische gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, in essentie een herhaling waren van wat hij eerder in beroep had aangevoerd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat het dossier geen aanknopingspunten bood voor het oordeel dat de verzekeringsarts een onjuist beeld had van de medische toestand van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat de extrinsieke allergische alveolitis van appellant geen aanleiding gaf voor een urenbeperking.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad wees erop dat de geselecteerde functies voor appellant haalbaar waren, zelfs als er rekening gehouden zou moeten worden met een eventuele urenbeperking. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten.