ECLI:NL:CRVB:2022:7

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
20/2051 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid van appellant voor arbeid na ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die zich ziek had gemeld met klachten van het bewegingsapparaat en luchtwegklachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 22 maart 2019 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad oordeelde dat de medische gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, in essentie een herhaling waren van wat hij eerder in beroep had aangevoerd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat het dossier geen aanknopingspunten bood voor het oordeel dat de verzekeringsarts een onjuist beeld had van de medische toestand van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat de extrinsieke allergische alveolitis van appellant geen aanleiding gaf voor een urenbeperking.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad wees erop dat de geselecteerde functies voor appellant haalbaar waren, zelfs als er rekening gehouden zou moeten worden met een eventuele urenbeperking. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 2051 ZW

Datum uitspraak: 3 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
17 april 2020, 19/1501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.J. Krijgsman, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Krijgsman. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als postbezorger. Op 25 juli 2017 heeft hij zich ziek gemeld met klachten van het bewegingsapparaat en luchtwegklachten (duivenmelkerslong). Zijn dienstverband is op 3 september 2017 geëindigd. Het Uwv heeft appellant met ingang van 4 september 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant op 19 december 2018 het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 januari 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 21 februari 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 22 maart 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee van de door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies verworpen en de schatting mede gebaseerd op twee geselecteerde reservefuncties. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de functies productiemedewerker industrie 4 (samenstellen van producten), SBC-code 111180, besteller post/pakketten (auto), SBC-code 282102 en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten), SBC-code 111010, vastgesteld dat appellant onveranderd in staat geacht om 100% van zijn maatmaninkomen te verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt en dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de artsen van het Uwv. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet ter discussie staat dat appellant reumaklachten (artralgieën) en benauwdheidsklachten heeft. De voor het Uwv werkzame arts (primaire arts) heeft tijdens haar onderzoek geen afwijkingen gevonden die dusdanig ernstig zijn dat deze de door appellant ervaren belemmeringen kunnen verklaren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusies van de primaire arts gevolgd en heeft de voor appellant vastgestelde beperkingen in de FML van 31 januari 2019 onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen argumenten gezien om een urenbeperking vast te stellen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de in beroep door appellante ingebrachte medische stukken gemotiveerd toegelicht waarom deze stukken geen aanleiding geven het standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat de primaire arts beperkingen heeft aangenomen die passend zijn bij het medisch feitencomplex, de gewrichtsklachten en de extrinsieke allergische alveolitis. De bevindingen van een longfunctieonderzoek van 9 januari 2020 leiden volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot het aannemen van een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiertoe overwogen dat de longfunctie vergelijkbaar is met een COPD Gold 2, waarbij een urenbeperking niet passend is. De omstandigheid dat appellant na een flinke inspanning vermoeid is, past bij de aard en de ernst van de aandoening. Appellant is dan ook aangewezen op lichter fysiek werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat het bij extrinsieke allergische alveolitis belangrijk is om blootstelling aan allergenen te staken, medicatie in te nemen en daarnaast fysiek te trainen, eventueel via een revalidatieprogramma, om het uithoudingsvermogen en de spierfuncties te verbeteren. Ten aanzien van de gewrichtsklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat recente gegevens ontbreken. De rechtbank heeft de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend geacht en heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Aan de hand van de uitgangspunten uit de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt en dat is voldaan aan het vereiste van equality of arms, waarbij appellant gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om medische gegevens van de behandelend sector in te brengen. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 5 juli 2019 overtuigend heeft gemotiveerd waarom de door hem geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de artsen van het Uwv zijn belastbaarheid hebben overschat. Appellant acht zich door zijn reumatische klachten en benauwdheidsklachten ook beperkt ten aanzien van de duurbelasting. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op informatie van behandelend longartsen van 11 januari 2012 en 10 juni 2021 en van zijn cardioloog van 23 maart 2021. Appellant acht het onjuist dat de rechtbank geen onafhankelijk deskundige heeft benoemd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank alles in het werk heeft gesteld om een deskundige in te schakelen voor een second opinion, maar dat hij daarin niet is geslaagd. Appellant heeft de Raad verzocht alsnog een onafhankelijk deskundige te benoemen en aangevoerd dat het hem aan financiële middelen ontbreekt om zelf een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Appellant heeft ten aanzien van de voor hem geselecteerde functies herhaald dat deze voor hem niet geschikt zijn. Zo moet in de functie besteller post/pakketten (auto) te veel gelopen worden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De medische gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de reumatische klachten en de benauwdheidsklachten van appellant, waarbij zij alle beschikbare medische informatie heeft betrokken. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de medische toestand van appellant. De rechtbank is terecht uitgegaan van de gemotiveerde toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 2 maart 2020 dat de extrinsieke allergische alveolitis geen aanleiding geeft voor een urenbeperking. De Raad voegt daar aan toe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit verband ook heeft gewezen op het dagverhaal van appellant, zoals dat door de primaire arts is opgetekend en dat voor een urenbeperking geen aanknopingspunten biedt.
4.3.
De stukken die appellant in hoger beroep heeft ingebracht, leiden niet tot een ander oordeel. De informatie van de longarts van 11 januari 2012 is reeds beoordeeld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en afdoende besproken in haar rapport van 2 maart 2020. De informatie van de longarts van 10 juni 2021 dateert van ruim na de datum in geding en bevat geen aanknopingspunten dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 22 maart 2019, onjuist is beoordeeld. Uit de informatie van de cardioloog van 23 maart 2021 volgt dat appellant sinds december 2020 een toename in dyspnoe en thoracale pijn ervaart, maar dat de cardioloog hiervoor geen verklaring heeft en er sprake is van een nagenoeg stabiele longfunctie bij chronische extrinsieke allergische alveolitis. De in hoger beroep overgelegde medische stukken bieden daarom geen aanknopingspunten voor de stelling van appellant dat hij op de datum in geding meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
4.4.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in de procedure medische stukken ingediend die naar hun aard geschikt zijn om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. De stukken van de longarts, de huisarts en de reumatoloog geven in ruime mate inzicht in de aard en ernst van de aandoeningen van appellant en de klachten die appellant daarbij ervaart. De rechtbank heeft daaruit terecht geconcludeerd dat er geen reden is om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ook de Raad ziet in hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, daarvoor geen aanleiding. Gelet hierop kan het gestelde financiële onvermogen van appellant om zelf een deskundige in te schakelen verder buiten beschouwing blijven.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 5 juli 2020 overtuigend gemotiveerd heeft dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat de functie besteller post/pakketten (auto) niet passend is wegens de daarin gestelde eisen ten aanzien van lopen. Appellant kan ongeveer een half uur achtereen lopen en gedurende een beperkt deel van de werkdag lopen, twee uur. In de functie besteller post/pakketten (auto) behoeft tijdens vier werkuren slechts tien keer ongeveer één minuut achtereen gelopen te worden (van en naar de auto). De belasting van appellant wordt niet overschreden. Verder wijst de Raad erop dat de geselecteerde functies een beperkte urenomvang kennen van dertien tot maximaal twintig uur per week. Zelfs als uitgegaan zou moeten worden van de door appellant bepleitte urenbeperking, zouden deze functies voor hem haalbaar moeten zijn.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L.R. Kokhuis