ECLI:NL:CRVB:2022:687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
20/4107 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van ziekengeld op basis van verdiencapaciteit en psychische beperkingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellante door het Uwv per 21 juli 2019. Appellante heeft zich op 21 juni 2018 ziek gemeld met psychische klachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante in staat is meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar ziekengeld. De rechtbank heeft het bezwaar van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) innerlijk tegenstrijdig is. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van de FML te twijfelen. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd medisch geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

20 4107 ZW

Datum uitspraak: 3 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
23 oktober 2020, 20/898 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.J.C. van Bekkum, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via videobellen, plaatsgevonden op 20 januari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Bekkum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als customer care callcentermedewerkster voor 22,88 uur per week. Op 21 juni 2018 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 21 mei 2019 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 mei 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 80,69% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 20 juni 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 21 juli 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Gelet hierop moet ervan uitgegaan worden dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat aanleiding bestaat aan de juistheid van het medisch oordeel te twijfelen. Appellante heeft – onder verwijzing naar de brief van psychotherapeut R. Peeters van 3 juni 2019 – primair betoogd dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft, nu er bij haar sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis met op alle drie niveaus aantoonbaar disfunctioneren. Subsidiair heeft appellante betoogd dat aan de juistheid van de FML kan getwijfeld worden. Deze is innerlijk tegenstrijdig, nu daarin wel een beperking is aangenomen op de items 1.9.5 tot en met 1.9.8, maar niet op de daarmee corresponderende items 1.1 tot en met 1.8. Ook is er wel een beperking aangenomen op de items 2.12.1, 2.12.2 en 2.12.5, maar niet op het corresponderende item 2.6. Appellante is verder – gelet op in het dossier aanwezige informatie van haar behandelaars – in de rubrieken 1 en 2 meer beperkt dan het Uwv heeft aangenomen. Appellante heeft verder betoogd dat de functie van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) ongeschikt is, omdat daarin sprake is van deadlines.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 21 juli 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd en terecht haar ziekengeld met ingang van 21 juli 2019 heeft beëindigd.
4.3.1.
De rechtbank heeft terecht het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven, dat bij appellante geen sprake is van een situatie waarin benutbare mogelijkheden ontbreken. Er bestaan geen aanknopingspunten voor de conclusie dat appellante op de datum in geding als gevolg van een ernstige psychiatrische stoornis dermate minimaal functioneerde in haar zelfverzorging, haar directe samenlevingsverband alsook in haar sociale contacten, dat zij psychisch niet zelfredzaam was als bedoeld in artikel 2, vijfde lid onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 21 mei 2019 blijkt dat bij appellante ten tijde in geding weliswaar sprake was van forse psychische beperkingen, maar dat zij onder meer in staat was voor haar beide kinderen te zorgen, deze naar school en sport bracht en eten voor hen kookte. Ook uit de brief van de behandelend psychotherapeut van 3 juni 2019, waarnaar appellante in hoger beroep verwijst, blijkt niet van een dermate minimaal niveau van functioneren op drie niveau’s dat appellante als psychisch niet zelfredzaam moet worden aangemerkt.
4.3.2.
Verder wordt met de rechtbank geoordeeld dat geen reden bestaat te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat met de FML van
21 januari 2020 in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bij appellante bestaande psychische beperkingen. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat appellante niet wordt gevolgd in haar betoog dat de FML innerlijk tegenstrijdig is. De items 1.1 tot en met 1.8 zien op het persoonlijk functioneren in het dagelijks leven, terwijl de items onder 1.9 zien op specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid. Gelet op de Basisinformatie CBBS geldt voor de beoordelingspunten onder 1.9 dat de normaalwaarde niet is geassocieerd met het dagelijks leven, maar met functioneringseisen zoals die voor arbeid als ‘normaal’ worden beschouwd. Het functioneren in arbeid stelt vaak andere en soms hogere eisen dan het dagelijks leven. Hoewel er een zekere relatie bestaat tussen de items 1.1 tot en met 1.8 enerzijds en de items onder 1.9 anderzijds, betekent het aannemen van een beperking op items onder 1.9 daarom niet dat tevens een beperking moet worden aangenomen op een van de items 1.1 tot en met 1.9. Hetzelfde geldt voor de door appellante gestelde tegenstrijdigheid tussen de items 2.6 en 2.12 van de FML.
4.3.3.
Ook het betoog van appellante dat de voorhanden zijnde informatie van haar behandelaars aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van de in de FML vastgestelde belastbaarheid wordt niet gevolgd. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellante geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft voor een andersluidend oordeel.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt te achten voor appellante. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de in de functies voorkomende signaleringen afdoende heeft gemotiveerd. In de functie van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) is – anders dan appellante stelt – geen sprake van een kenmerkende belasting op de items 1.9.7 (deadlines) en 1.9.8 (handelingstempo). Reeds om die reden kan appellante niet gevolgd worden in haar standpunt dat in genoemde functie op dit punt sprake is van een overschrijding van de vastgestelde belastbaarheid.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van C.G.van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.G. van Straalen