ECLI:NL:CRVB:2022:686
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en geschiktheid van functies na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die voor het laatst als filiaalmedewerkster werkte, meldde zich ziek in 2015 met gewrichtsklachten. Na afloop van de wachttijd weigerde het Uwv haar een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen door artrose en andere klachten niet juist zijn vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv de belastbaarheid van appellante correct heeft beoordeeld. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad oordeelt dat er geen reden is om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.