ECLI:NL:CRVB:2022:686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
20/508 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep WIA-uitkering en geschiktheid van functies na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die voor het laatst als filiaalmedewerkster werkte, meldde zich ziek in 2015 met gewrichtsklachten. Na afloop van de wachttijd weigerde het Uwv haar een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen door artrose en andere klachten niet juist zijn vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv de belastbaarheid van appellante correct heeft beoordeeld. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad oordeelt dat er geen reden is om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

20 508 WIA

Datum uitspraak: 24 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
7 januari 2020, 19/1060 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.H.E. Sweers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 18 november 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sweers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Bastings-Vangangelt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als filiaalmedewerkster voor 23,91 uur per week. Op 18 mei 2015 heeft zij zich ziekgemeld met gewrichtsklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 15 mei 2017 een WIA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.2.
Appellante heeft zich op 28 mei 2018 bij het Uwv gemeld met toegenomen schouderklachten vanaf 26 september 2017. Op 12 juli 2018 heeft zij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante per 26 september 2017 is toegenomen ten opzichte van haar belastbaarheid op 15 mei 2017 en per 18 juni 2018 nog verder is toegenomen. Hij heeft de belastbaarheid van appellante per 26 september 2017 en per 18 juni 2018 neergelegd in een twee verschillende Functionele Mogelijkhedenlijsten (FML) van 6 augustus 2018. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 september 2017 berekend op 16,67% en per 18 juni 2018 op 16,91%. Bij besluit van 20 augustus 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 26 september 2017 en 18 juni 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij op deze data minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 maart 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 1 maart 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 5 maart 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts en dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld voor de data in geding.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaats gevonden. Door de verzekeringsarts is bij het vaststellen van de beperkingen onder meer rekening gehouden met beperkingen ten aanzien van het verrichten van repetitieve hand- en vingerbewegingen, het maken van schroefbewegingen met hand en arm en frequent reiken tijdens werk. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom geen aanleiding bestaat appellante op de data in geding meer beperkt te achten. Over de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank geconcludeerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 6 juni 2019 en 13 augustus 2019 afdoende heeft toegelicht waarom de belastbaarheid van appellante in de aan haar per 26 september 2017 en 18 juni 2018 voorgehouden functies niet wordt overschreden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de gemotiveerde conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet juist te achten en het is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de aan appellante voorgehouden functies haar mogelijkheden overschrijdt, zodat deze functies voor haar geschikt worden geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij beperkt is door de artrose in haar handen en vingers, het carpaal tunnelsyndroom en de pijnklachten vanuit haar nek naar de armen en haar schouderklachten. Op de FML’s die de primaire verzekeringsarts heeft vastgesteld is bij beoordelingspunt 4.3.8 vermeld dat repetitieve hand/vingerbewegingen beperkt zijn, zonder nadere opmerking of toelichting daarbij. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 augustus 2019 is echter vermeld dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperking ten aanzien van repetitieve hand- en vingerbewegingen enkel geldt voor bewegingen die met kracht en met grote bewegingsuitslagen gedaan moeten worden. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet onderbouwd, volgt niet uit de medische rapportages en is ook niet in overeenstemming met de uitleg op dit beoordelingspunt volgens het CBBS. Er is volgens appellante sprake van een ontoelaatbare relativering van de beperking op dit punt. In de functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en in de functie van wikkelaar (oude en nieuwe versie, SBC-codes 267050 en 257053) komen repetitieve hand- en vingerbewegingen voor, waarbij ook sprake moet zijn van soepele vingers. Gelet op de artroseklachten in de handen en vingers van appellante zijn deze functies niet geschikt voor haar. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante rapporten van 10 november 2020 en 2 juni 2021 van de door haar ingeschakelde medisch adviseur/verzekeringsarts D. Erdogan ingebracht. Volgens Erdogan is onder meer als gevolg van de artrose aanleiding voor een aanvullende beperking op het beoordelingspunt 4.6 “werken met toetsenbord en muis” en kan de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het beoordelingspunt 4.3.8 niet worden gevolgd. Bij artrose is het kraakbeen van het gewricht beschadigd, wat leidt tot pijnlijke vingers en verminderde bewegelijkheid. Bij artrose in de handen/vingers zullen herhaalde bewegingen van de gewricht oppervlakken over elkaar verminderd moeten worden, dus het verminderen van repetitieve handelingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In hoger beroep heeft het Uwv rapporten van 5 mei 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 30 maart 2020 en 12 augustus 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht. Ook deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat de beperking op het beoordelingspunt “repetitieve hand- en vingerbewegingen” geen ernstige beperking betreft en alleen geldt voor repetitieve hand/vingerhandelingen die met enige kracht moeten worden verricht, waarbij nog is vermeld dat de polsen niet zijn aangedaan. Aantasting van het kraakbeen, zoals Erdogan heeft gesteld, is niet toetsbaar en objectiveerbaar gebleken. Bovendien heeft Erdogan bij eigen onderzoek geen stijfheid of verminderde beweeglijkheid vastgesteld. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om de door Erdogan gestelde lichte beperking op het beoordelingspunt “werken met toetsenbord en muis” over te nemen, omdat typen en werken met een muis minimale bewegingsuitslagen en een minimale belasting van de vingers vereist. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat, voor zover een lichte beperking op het beoordelingspunt “werken met toetsenbord en muis” zou worden aangenomen, de geselecteerde functies nog steeds passend zijn voor appellante.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de belastbaarheid van appellante in het kader van de Wet WIA per 26 september 2017 en per 18 juni 2018 juist heeft vastgesteld en terecht heeft vastgesteld dat appellante met ingang van deze data geen recht heeft op een WIA-uitkering.
4.3.1.
De primaire verzekeringsarts heeft in haar rapport van 6 augustus 2018 vastgesteld dat bij appellante sprake is van tendinitis calcarea linker schouder, een cervicobrachiaal syndroom en artrose aan de handen. Zowel in de FML geldig per 26 september 2017 als in die geldig per 18 juni 2018 is een beperking opgenomen voor het beoordelingspunt 4.3.8 “repetitieve hand- en vingerbewegingen”. In beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanleiding gezien om nader overleg te hebben met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over dit beoordelingspunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat bij de medische klachten van appellante beweging juist van belang is, dat appellante niet beperkt is op kleine bewegingen en dat de beperking op dit punt enkel geldt voor bewegingen die met kracht en grote bewegingsuitslagen gedaan moeten worden. Het Uwv heeft daarbij opgemerkt dat een beperking op het beoordelingspunt “repetitieve hand- en vingerbewegingen” geen harde norm is, maar vatbaar is voor interpretatie, afhankelijk van het geval.
4.3.2.
De hiervoor genoemde nuancering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het beoordelingspunt 4.3.8 kan worden gevolgd. Het feit dat deze nuancering niet is aangebracht door de primaire verzekeringsarts staat niet dat in de weg dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit alsnog in een latere fase doet, indien de medische gegevens daarvoor aanleiding geven. In het rapport van 5 mei 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze nuancering, in reactie op het rapport van Erdogan, nogmaals nader toegelicht en daarbij onder meer gewezen op het feit dat appellante al jaren melding heeft gemaakt van artrose in haar handen, maar zich vanwege deze klachten niet heeft ziekgemeld en haar werk als filiaalmedewerkster, waaronder kassawerk, heeft kunnen verrichten. De ziekmelding van appellante zag met name op de gewrichtspijnen aan de schouders en armen. Medische informatie van de behandelend sector over de artrose aan de handen, waaronder röntgenfoto’s of onderzoeken, zit niet in het dossier. De medische informatie van de orthopedisch chirurg van 5 januari 2019 ziet enkel op de schouderklachten. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat bij onderzoek aan de handen van appellante door Erdogan noch roodheid noch zwellingen zijn geconstateerd en dat de bewegingen volgens de norm zijn. De stelling van appellante dat dat op de data in geding anders was, is niet uit de medische informatie uit het dossier af te leiden. Van een ontoelaatbare relativering van de belastbaarheid is dan ook geen sprake.
4.3.3.
Ook wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in het standpunt dat geen aanleiding bestaat voor een beperking op het beoordelingspunt 4.6 werken met toetsenbord en muis. De conclusie van Erdogan dat van appellante niet kan worden verwacht dat zij bij haar vingerartrose in staat is een hele dag toetsenbord en muis te gebruiken is onvoldoende medisch onderbouwd en voldoende gemotiveerd weerlegd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zodat hieraan voorbij wordt gegaan. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 12 augustus 2021 voldoende inzichtelijk gemaakt dat de functies, zoals geduid per 26 september 2017 en per 18 juni 2018, ook geschikt zijn voor appellante in geval een lichte beperking op beoordelingspunt 4.6 zou zijn aangenomen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen op de FML’s van 6 augustus 2018 met daarbij de nuancering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op beoordelingspunt 4.3.8, wordt geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 5 maart 2019, 6 juni 2019, 13 augustus 2019 en 30 maart 2020 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2022.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) C.G. van Straalen